Zweden: Het plan van Meidner

In de jaren zeventig lanceerde de Zweedse econoom Rudolf Meidner een plan voor een ingenieuze aanval op de dominantie van de factor kapitaal. Dat deze aanval niet slaagde, lag niet aan het plan zelf. De tijdgeest, die juist het neoliberalisme aankondigde, zat zijn revolutie in de weg.

Wie de reputatie van Zweden kent op het gebied van economische gelijkheid, zal het misschien verbazen dat het land aan het begin van de vorige eeuw nog een van de meest ongelijke samenlevingen in Europa was. Pas in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in, zo toont Thomas Piketty in Kapitaal en Ideologie (zie ook hier). Het waren politieke keuzes die deze verandering tot stand brachten, aldus de Franse stereconoom.

Volgens de politiek econoom Mark Blyth was er in deze tijd sprake van consensus in het denken van de Zweedse vertegenwoordigers van arbeid en kapitaal. Op basis van twee beloftes werd de economie ingericht: het streven naar volledige werkgelegenheid en het ongemoeid laten van het private bezit van ondernemingen. Het gevolg was beleid dat zorgde voor een eerlijker verdeling van de koek. Er kwamen hoge belastingen op winsten; en daardoor ook lagere looneisen van de vakbonden. Er was grote solidariteit tussen werkers, zodat het verschil in beloning niet opliep. En er was veel steun voor mensen die werkloos raakten, zodat langdurige werkloosheid beperkt bleef. En dat alles met het spectaculaire gevolg dat Zweden in het midden van de twintigste eeuw werd omgetoverd tot een van de meest gelijke samenlevingen ter wereld.

Dat succes leidde er niet toe dat de vakbeweging op haar handen bleef zitten. Er was groeiende onvrede over het feit dat slechts een handjevol individuen de zeggenschap had over het gros van de Zweedse bedrijven. En daarmee, in ieder geval in potentie, een bepalende stem had in het vormgeven van de maatschappij. Deze analyse leidde ertoe dat de vakbeweging haar doelen verzette. Was men tot dan toe vooral gericht op werkgelegenheid en solidariteit, voortaan zou ook democratische controle op de grote vermogens worden nagestreefd.

Nieuwe ideeën

Het plan om dit voor elkaar te krijgen kwam van enkele economen uit de vakbond, onder wie Rudolf Meidner. Meidner was als Duitse Jood en socialist gevlucht voor de nazi’s. Hij zette zijn leven voort in Zweden, waar hij uitgroeide tot een van de belangrijkste economen van het land. Samen met collega Gösta Rehn ontwikkelde hij in de jaren vijftig een economisch model. Op basis daarvan kon de grote Zweedse sociaaldemocratische partij beleid voeren gericht op de belangen van werkers. Begin jaren zeventig kwam daar een radicaal maar opvallend praktisch uitgedacht voorstel bij: het door werkers over­nemen van het eigendom van de grote ondernemingen in Zweden.

Zelfs ABBA werd ingezet door de bedrijfseigenaren om het plan van Meidner van tafel te krijgen. Foto: PA Images / Alamy / ANP©

Meidners idee was dat een deel van de gemaakte winst voortaan ten goede zou komen aan de werkers. Zij zouden hun winst ontvangen in de vorm van aandelen, en zo langzaam een groot belang in de ondernemingen vergaren. De aandelen zouden worden overdragen aan regionale fondsen die door gekozen vertegenwoordigers zouden worden aangestuurd. Die zouden op hun beurt de opbrengsten weer investeren in de economie. Na tientallen jaren zou de economie dan zijn gedemocratiseerd. Hoe hoger de winst, hoe sneller dit proces zich zou voltrekken.

Deze geleidelijke en relatief vriendelijke overgang van eigendom, staat in schril contrast met de ideeën die tot dan toe gebruikelijk waren. Anders dan bij veel andere linkse plannen over democratisering van de economie, was het bij Meidner nooit de bedoeling om in één keer zeggenschap en eigenaarschap te verwerven, zoals bij nationalisering vaak wordt bepleit. Ook werden er geen (buitenlandse) eigenaren onteigend, maar werden de huidige bezitters juist stukje bij beetje uitgekocht. De fondsen waarin de aandelen terecht zouden komen, waren bovendien regionaal georganiseerd. Ook dat is een breuk met de neiging van links om alles zo centraal mogelijk te willen regelen.

Een ander contrast is dat Meidner niet onverdeeld negatief was over de markt. Ook in bezit van de regionale fondsen zouden in zijn plan bedrijven failliet kunnen gaan, wanneer zij er niet in slaagden om hun zaken op orde te krijgen. Tegelijkertijd zou er door de werkersfondsen juist kunnen worden geïnvesteerd in succesvolle ondernemingen. Winnaars en verliezers bleven dus ontstaan via de markt, maar het resultaat bleef wel in publiek bezit.

Fundamentele verandering

De voorgenomen breuk met de rol die de bezitters van het grootkapitaal sinds de opkomst van het kapitalisme hebben ingenomen, was echt een fundamentele verandering. De strijd ging over niets minder dan de verdeling van de macht in de economie.

Dat werd goed begrepen door de eigenaren van de ondernemingen. Zij reageerden fel op de ideeën van Meidner. Het plan werd neergezet als een machtsgreep van de vakbond, die bovendien enkel tot slechte investeringen in staat zou zijn. Want wat wist de vakbond nou van ondernemen? In deze tijd begon de organisatie van bedrijfseigenaren zich in het publieke debat te roeren door ongekend veel geld in te zetten voor campagnes om het plan te stoppen. Zelfs ABBA, zelf inmiddels een bedrijf van aanzienlijk formaat, werd ingezet in de tegencampagne. Ook gingen bedrijfseigenaren over tot een kapitaalstaking en veroorzaakten een beurscrash.

Tegelijkertijd waren er twijfels binnen politiek links. Mensen die voor de overheid werkten of het huishouden deden, maakten geen onderdeel van het plan uit. Anders dan bij een demonstratie tegen een oorlog of voor goede zorg, zou dat massamobilisatie moeilijker maken, zo werd er gesteld.

Een ander probleem was dat de sociaaldemocratische partij nogal gehecht was geraakt aan de status quo. De afspraken met de kapitaalbezitters hadden immers in het verleden tot goede resultaten geleid als het ging om economische gelijkheid.

Alsof dat al niet genoeg was om het plan te frustreren, kregen rechtse tegenkrachten in de jaren zeventig en tachtig ook nog eens de wind in de rug. Aan de universiteiten wist een andere visie op wat een gezonde economie is, terrein te winnen. Waar na de Tweede Wereldoorlog de overheid vaak het voortouw nam bij het inrichten van de economie, werd nu gesteld dat die overheid slechts moest proberen om de economische randvoorwaarden voor het bedrijfsleven zo goed mogelijk te maken. Een geloof in de markt, in plaats van democratisering en centrale sturing, werd dominant.

Meidner had naast de te verwachten economische tegenkrachten dus ook het tij tegen, toen hij zijn plan optekende. Wat uiteindelijk van zijn plannen terechtkwam, was niet meer dan een slap compromis. Er kwam een fonds dat weliswaar een deel van het loon ontving om te investeren in zaken die een sociaal doel hadden, maar dat werd vooral gebruikt om de lonen te drukken. Precies wat de bedrijfseigenaren graag zagen.

Opnieuw relevant

Dat het de Zweedse vakbeweging destijds niet is gelukt om de economie te democratiseren met het Meidnerplan, wil niet zeggen dat we het maar moeten vergeten. Er zijn ten minste drie redenen om te stellen dat een dergelijk plan nu meer kans van slagen heeft dan in de jaren tachtig.

Ten eerste is er de afgelopen veertig jaar veel ervaring opgedaan met vermogensbeheer. Institutionele vermogensbeheerders spelen een hoofdrol in de hedendaagse economie. Deze vorm van centrale sturing is onomstreden en werkt ook prima in eigendom van werknemers. Denk alleen al aan de pensioenfondsen, die in Nederland meer dan 1.700 miljard aan vermogen beheren en daarmee goede rendementen halen.

Ten tweede is er sinds de neoliberale revolutie in de jaren tachtig een verschuiving gaande in de eisen die de samenleving aan ondernemingen stelt. Men wil niet langer dat grote bedrijven alleen maar zoveel mogelijk winst maken, maar ook dat zij allerlei sociale en duurzame doelen nastreven. Ondanks druk vanuit de samen­leving, worden deze doelen door onwillige aandeelhouders vaak gefrustreerd. Een verandering in de eigenaarsstructuur, waarbij werkers een grotere vinger in de pap hebben, kan helpen om deze sociale en duurzame doelen wel gerealiseerd te krijgen.

En dat is nodig ook om de grote uitdagingen van deze tijd het hoofd te bieden, zoals ongelijkheid en klimaatverandering. Precies om die reden is het volstrekt duidelijk dat het hervormen van de grote bedrijven van levensbelang is voor de hele samen­leving. Het idee dat hier geen mensenmassa’s voor te mobiliseren zijn, zoals men in de jaren tachtig dacht, is inmiddels succesvol weerlegd door de milieubeweging. Alle reden dus om het eigendomsvraagstuk opnieuw op tafel te leggen.