Vier redenen waarom warmtenetten in Denemarken een succes zijn (en in Nederland nog niet)

Terwijl in Nederland slechts vijf procent van de huishoudens is aangesloten op een warmtenet, ligt dit percentage in Denemarken op maar liefst 63 procent. De netten zijn daar vaak voordelig en er is meer draagvlak. Wat doen de Denen anders dan wij?

In de jaren zestig en zeventig maakten zowel Nederland als Denemarken een energietransitie door. Waar Nederland na de ontdekking van het gasveld in Slochteren de omslag maakte van kolen naar gas, legde Denemarken warmtenetten aan. Directe aanleiding voor het Deense besluit was de oliecrisis van 1973, toen de Arabische olieproducerende landen besloten om de productie te verlagen en de olieprijzen met tientallen procenten te verhogen. Denemarken had in tegenstelling tot Nederland nauwelijks gasvoorraden. Omdat het land minder afhankelijk wilde zijn van het buitenland moest het iets anders verzinnen. Dat werden warmtenetten.

Net als de aansluiting van alle Nederlandse huishoudens op aardgas, was de aanleg hiervan een enorme operatie. Door duidelijke keuzes te maken en de gemeenten en gemeenschappen die verantwoordelijk werden voor de warmtenetten de juiste ondersteuning te bieden, lukte het de Denen om de omslag te maken. Daar hebben ze nu, vijftig jaar later, veel profijt van. Waar Nederland nog aan het begin staat van de overgang naar duurzame energie, is Denemarken al een aardig eind op weg. Als je het Nederlandse beleid ten aanzien van warmtenetten vergelijkt met dat van Denemarken, dan vallen vier grote verschillen op.

Illustraties: Nenad Mećava

1. Warmtebronnen

Om te beginnen wordt de warmte in Denemarken al vaak met verschillende bronnen opgewekt, terwijl dat in Nederland meestal maar met één warmtebron gebeurt. Kolen en (bio)gas spelen er weliswaar nog steeds een grote rol, maar dat is de laatste jaren aan het veranderen.

De Denen ‘kiezen bij voorkeur een aantal verschillende bronnen voor de warmtetransitie, die complementair aan elkaar kunnen zijn’, aldus Annelies Huygen, bijzonder hoogleraar Recht, Economie, Bestuur en Organisatie aan de Universiteit Utrecht. ‘Het gaat dan bijvoorbeeld om een combinatie van elektrische bronnen (warmtepompen, windmolens), warmtekrachtkoppeling, verschillende vormen van biomassa, (bio)gas en zonnewarmte. Daarbij hoort ook opslag van warmte.’

Dat Nederlandse warmtenetten vaak maar door één grote leverancier worden bediend, zoals een biomassacentrale of een afvalverwerker, heeft grote nadelen. Wanneer de leverancier wegvalt, bijvoorbeeld als een fabriek wordt gesloten, dan is er geen warmte meer. Daardoor kan de vervuilende industrie zich opstellen als onmisbare warmtebron, zo waarschuwen milieuorganisaties. Bovendien maakt het de overgang naar duurzame warmteopwekking ingewikkelder. Er moet immers in één keer een veel grotere bron worden vervangen. Om Nederlandse warmtenetten toekomstbestendig te maken, moet er dus op een andere manier worden gekeken naar het opwekken van warmte dan nu vaak het geval is.

2. Nutsvoorziening

Een tweede verschil zit hem in de manier waarop de warmtenetten zijn georganiseerd. Deense warmtenetten zijn veelal in handen van de gebruikers of van de lokale overheid. Er mag geen winst worden gemaakt en voor de toegestane kosten bestaan strenge regels. Zo moeten gemaakte kosten volledig transparant zijn. Dit heeft als gevolg dat er geen gekke dingen gebeuren, dat de kosten bescheiden zijn en het vertrouwen van de gebruikers groot is. Zo is er nog nooit een Deens warmtenet failliet gegaan. En wanneer er meer geld is opgehaald dan nodig, wordt de winst gebruikt om de tarieven te verlagen of het warmtenet uit te breiden.

De Denen stellen dat het verbod op winst een van de redenen is dat warmtenetten daar zo succesvol zijn, leren we van Kathelijne Bouw, die zich als onderzoeker op het gebied van de energietransitie onder meer verdiepte in het draagvlak en de technische voorkeuren onder bewoners bij warmtenetten. Zo pakt het winstverbod en de transparantie daarover goed uit voor het draagvlak.

In Nederland zijn de uitbaters van warmtenetten vrijwel altijd grote commerciële bedrijven. Hoewel zij geen woekerprijzen mogen vragen, hebben ze wel het recht om de prijzen te laten meestijgen met het niveau van de gasprijs (warmtenetten hebben vaak een gasverwarming als achtervang, wanneer andere warmtebronnen onverhoopt niet beschikbaar zijn). Met de explosie van de gasprijs zijn dus ook de prijzen voor de warmtenetten hard gestegen, zonder dat duidelijk is of dit echt nodig was. Dit draagt er mede aan bij dat het vertrouwen van gebruikers niet al te hoog is. Ook omdat zij niet profiteren van de winst die gemaakt wordt. Die gaat volledig naar de grote energiebedrijven en hun aandeelhouders.

3. Financiering

Wat de Denen ook anders doen, is de financiering. In Denemarken is er ‘aantrekkelijke financiering voor de aanleg van warmtenetten die het eigendom zijn van gemeenten en coöperaties’, schrijft hoogleraar Huygen. De Deense overheid staat garant, waardoor banken eerder bereid zijn om leningen met lage rentes te verstrekken. Dat is in Nederland niet het geval, in ieder geval niet bij coöperatieve warmtenetten. Als een bank hier meent dat zij een groot risico loopt met de financiering van een warmtenet, dan zal zij een hogere rente vragen. Dit drijft de prijs op, waardoor het draagvlak voor warmtenetten minder wordt en de kans van slagen afneemt.

4. Kennis

Tot slot lopen lokale warmtenet-initiatieven (waarbij dus geen groot energiebedrijf betrokken is) aan tegen een gebrek aan kennis die nodig is om van een warmtebedrijf een succes te maken. ‘Er zijn ontzettend veel aspecten van het runnen van een warmtebedrijf waarmee je initiatieven ziet worstelen’, aldus energieonderzoeker Bouw. ‘Dan gaat het om juridische kennis, om weten hoe je een bedrijf runt, hoe je de leden betrekt bij de besluitvorming, hoe de communicatie moet worden vormgegeven, wat je moet doen om risico’s af te dekken en hoe je om moet gaan met alle technische zaken.’

Dit probleem kan deels opgelost worden door meer betrokkenheid vanuit de gemeente, bijvoorbeeld door vrijwilligers beter (financieel) te ondersteunen. Die keuze wordt nu nog te weinig gemaakt, waardoor lokale initiatieven kwetsbaar zijn. Ook kent Nederland nog niet veel technische bedrijven met kennis en ervaring om warmtenetten te ondersteunen, zoals in Denemarken wel het geval is. Als warmtenetten een grotere rol krijgen, kunnen dit soort bedrijven zich verder ontwikkelen.

Toekomst in Nederland

De grote verschillen met Denemarken roepen de vraag op of warmtenetten wel een toekomst hebben in Nederland. Er zijn nog veel belemmeringen, waardoor warmtenetten nog niet echt het verschil kunnen maken. Bouw stelt dat ze desondanks niet ziet waarom Nederland niet een eigen model kan ontwikkelen, waarbij aansturing door gemeenten en betrokkenheid van burgers centraal staan. Daarbij is volgens haar draagvlak essentieel. Voor de gebruiker moet duidelijk zijn wat het voordeel is van een warmtenet, ook ten opzichte van een alternatief zoals een eigen warmtepomp. Gemeenten zouden daar ook een goede rol in kunnen spelen, in het balanceren van verschillende belangen.

Voor gemeenten is het nog steeds een hele uitdaging om die ondersteuning goed vorm te geven. Zo is het aantal ambtenaren, dat zich met dit soort initiatieven bemoeit, zeer beperkt. Investeringen zijn nodig, ook vanuit het Rijk. Bouw: ‘Een kennis- en leerprogramma voor gemeenten moet ervoor zorgen dat andere wijken het voorbeeld kunnen volgen in de nationale missie om woningen van het aardgas te halen. Dit is echter een kostbaar en tijdrovend proces. Om de transitie te versnellen en te voorkomen dat iedere gemeente het wiel steeds opnieuw moet uitvinden, moet er meer inzicht komen in welke soort oplossing het beste past bij verschillende typen wijken en hun bewoners.’