publicatie

Spanning maart 2011 :: Een interview met oud-activist Antoine Verbij: Herwaardering voor de jaren zeventig

Spanning, maart 2011

Een interview met oud-activist Antoine Verbij

Herwaardering voor de jaren zeventig

Tekst: Hans van Heijningen en Sjaak van der Velden

In 2005 schreven Jos van der Lans en Antoine Verbij in Vrij Nederland een ‘Manifest voor de jaren zeventig’. Zij hielden daarin een pleidooi voor een herwaardering van de revolte van de jaren zeventig. Hun manifest was een reactie op de roep van rechtse politici als Bolkestein de VVD om dat tijdperk te verdoemen omdat de neergang van ons land toen begonnen zou zijn: van poep op de stoep, het slopen van bushokjes en een totaal gebrek aan fatsoen zouden het gevolg zijn van de tijdsgeest van de jaren zeventig, toen mondige burgers de autoriteiten uitdaagden. We vroegen Antoine Verbij via e-mail hoe hij nu terugkijkt op de jaren zeventig en het in het diskrediet brengen van dat tijdperk.

Is het niet zo dat de verruwing van het maatschappelijk klimaat toch wel iets te maken heeft met de maatschappelijke veranderingen in de zestiger jaren? Is het niet zo dat mensen die steeds mondiger worden, makkelijker lak krijgen aan alles en iedereen? Onder het mom ‘dat maak ik zelf wel uit’ gooien mensen alles op straat en laten zich daar niet door anderen op aanspreken.

‘Ik kijk hier in Berlijn regelmatig via internet naar ‘De Wereld Draait Door’ om op de hoogte te blijven van de stemming in Nederland. Een jaar of wat geleden besprak Matthijs van Nieuwkerk het destijds verontrustende geweld in het openbaar vervoer met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst. Van Nieuwkerk vroeg: ‘Waar komt dat nou vandaan?’ Zonder blikken of blozen antwoordde de minister: ‘De jaren zeventig!’

Ik rolde van mijn stoel. Ik dacht dat Ter Horst een enigermate intelligente vrouw was. Ze is van mijn leeftijd, studeerde in de jaren zeventig net als ik psychologie in Amsterdam, maar in wat voor wereld leefde ze toen? De jaren zeventig waren inderdaad de jaren van de zelfbewustwording, de zelfontplooiing en de zelfbepaling. Maar het waren ook de jaren van de politisering. Al die emancipatie- en zelfontplooiingsprocessen hadden een politieke en sociale context. Zelfontwikkeling was nauw verbonden met maatschappelijke verantwoordelijkheid. Individualisering deed je samen.

Pas in de jaren tachtig kreeg dat proces van individualisering een asociaal karakter. Als reactie op het linkse concept van zelfontplooiing lanceerde de conservatief-liberale politiek de rechtse variant: het individu als calculerende burger. Als iedereen maar vooral zijn eigen voordeel zou nastreven, uitgedrukt in economisch gewin, dan zou het met het land wel goed komen. Dat neoliberale idee van zelfontplooiing heeft uiteindelijk de moraal veroverd en leidde tot de middelvinger-burger die lak heeft aan de belangen van anderen.’

Een bekend doel van het protest in de jaren zeventig was de spreiding van kennis, inkomen en macht. Hoe verhield dat streven zich tot de meer culturele en lifestyle-vernieuwingen?

‘Ik denk dat er op alle drie genoemde terreinen in de jaren zeventig vooruitgang is geboekt. De spreiding van kennis was al in de jaren zestig begonnen met de instroom op de universiteiten van studenten uit alle lagen van de bevolking. Die hebben daar zowel voor een culturele omslag gezorgd (de studentencorpora boetten aan belang in, er kwamen ‘alternatieve’ studentenverenigingen) als een politieke (de democratiseringsbeweging boekte her en der successen) en een inhoudelijke (overal kwamen studentengroepen met voorstellen voor nieuwe wetenschappelijke programma’s). Zelf zette ik met studiegenoten werkgroepen ‘kritische psychologie’ op; we publiceerden daarover en richtten een eigen blad op (‘Psychologie en Maatschappij’). Guusje ter Horst ben ik bij al die activiteiten niet tegengekomen, hoewel zij op dezelfde faculteit studeerde.

De spreiding van inkomen had onder de studenten, maar ook daarbuiten, niet de eerste prioriteit. Ook de linkse activisten in de vakbonden waren meer met structurele dan met financiële zaken bezig. De machtskwestie stond daarentegen hoog op de agenda, het toverwoord ‘revolutie’ deed de ronde. Politieke organisaties, zowel van het parlementaire soort (CPN) als van het radicale (maoïstische, trotskistische, anarchistische), droomden van machtsovername. Maar die droom was na een paar jaar al vervlogen. De wereldvreemde, revolutionaire illusies maakten snel plaats voor de meer realistische doelstellingen van de nieuwe sociale bewegingen.

De vraag hoe zich dat tot de culturele revolutie verhield, is een ingewikkelde. De ontwikkeling van nieuwe levensstijlen en levensontwerpen is een proces geweest van langere adem dan de jaren zeventig. Dat begon eigenlijk al in de jaren vijftig, toen de greep van de kerken op het leven van mensen begon te verslappen. Dan gaat het vervolgens over de invloed van de Angelsaksische jongerencultuur en over de emancipatiebewegingen van arbeiders, vrouwen en homo’s. Belangrijk was verder nog de ontwikkeling van collectieve woonvormen. Kortom, die vraag vergt een lang en gedifferentieerd antwoord.’

Jullie meldden in jullie Manifest dat een deel van de activisten een foute weg bewandelde. Deze mensen hoopten op een alomvattende revolutie naar leninistisch model en maakten deel uit van organisaties die intern weinig democratisch waren. Bijna al die organisaties zijn in de tachtiger jaren een stille dood gestorven. Hoe komt het dat de SP de uitzondering op de regel vormt en er juist in geslaagd is om aansluiting te vinden bij bewegingen die zich sterk maken voor mensenrechten, rechtvaardige globalisering en vrede/anti-militarisme?

‘Een gewiekste vraag. Dat is hengelen naar complimenten: de SP als enige succesvolle politieke organisatie van de jaren zeventig. Daar trap ik niet in. De SP en haar voorlopers in de jaren zeventig waren net zo leninistisch en ondemocratisch als de andere ‘revolutionaire’ organisaties. Lees mijn boek er maar op na. Al die organisaties hebben eind jaren zeventig, begin jaren tachtig eenzelfde pijnlijk proces van ontideologisering doorlopen. Het belangrijkste onderscheid kwam voort uit historische en regionale verschillen. De CPN in Amsterdam, de SP in Oss en de IKB in Rotterdam, om maar een paar voorbeelden te noemen, smolten langs verschillende wegen met de nieuwe sociale bewegingen samen.

Toegegeven, de SP had één belangrijk punt voor op haar concurrenten: ze opereerde vanuit wat toen met een nogal verheven term de ‘massalijn’ werd genoemd. Dat kwam er simpel gezegd op neer dat ze bij de mensen thuis kwam. SP-activisten gingen de voordeuren langs en vroegen de mensen wat er niet deugde op hun werk, in de wijk, op de scholen, in de gezondheidszorg. Dat was een goede manier om een politieke agenda samen te stellen en tegelijk aanhang te kweken. De CPN dacht meer van boven naar beneden, de SP meer van beneden naar boven. Let wel: het gaat om meer en minder – ook de SP ontkwam niet aan mannetjesmakerij en informele hiërarchische structuren.’

Het streven naar zelfontplooiing heeft zich door de rechtse ‘machtsovername’ sinds de val van de Muur in de richting van een alomvattend egoïsme ontwikkeld. Hoe kan dat egoïsme volgens u worden teruggedrongen zonder de zelfbevrijding met het badwater weg te gooien?

‘Zoals ik eerder al zei: de ‘rechtse machtovername’ – wij noemden dat toen ‘backlash’, omdat die in Reagans Amerika en Thatchers Engeland het meest uitgesproken was – vond al in de jaren tachtig plaats, ruim vóór de val van de Muur. De no-nonsense-politiek van de regeringen-Lubbers. Het linkse project van de jaren zeventig kwam in de verdediging terecht. Het bleef weliswaar scoren op allerlei deelterreinen zoals gezondheidszorg, stadsontwikkeling, ontwapening, milieu, derde wereld, arbeidsvoorwaarden, vrouwenzaken, alternatieve cultuur. Maar het dominante politieke vertoog werd hoe langer hoe rechtser, neoliberaler en egoïstischer. En dat vertoog is nog altijd dominant.

Hoe je dat kan terugdringen? Ik weet daar geen nieuwe antwoorden op. Ik neig nog steeds naar de oude linkse antwoorden uit de jaren zeventig. Die jaren zijn, zoals Jos van der Lans en ik het in ons Manifest stelden, niet het probleem maar veeleer de oplossing. In iets modernere bewoordingen: egoïsme dring je terug door de ‘civil society’ te versterken. Ik deel wat dat betreft de nostalgie van iemand als Tony Judt, die zo’n terugkeer naar sociale en democratische waarden op zijn sterfbed dicteerde. Ik vind ze ook uitstekend verwoord bij de jonge Duitse denker Richard David Precht, die in zijn nieuwste boek, ‘Die Kunst, kein Egoist zu sein’, niet alleen een uiterst intelligente analyse levert van de herkomst en de reikwijdte van het hedendaagse egoïsme, maar ook tal van verstandige politieke en maatschappelijke ideeën oppert hoe we altruïsme en egoïsme weer met elkaar in balans kunnen brengen.

Duitsland leverde overigens het afgelopen jaar een paar goede voorbeelden van hoe mensen zich op nieuwe manieren, buiten de geëffende politieke wegen om, aaneen kunnen sluiten om hun stem te laten horen en resultaten te bereiken. Het beste voorbeeld is dat van de acties tegen de bouw van een nieuw, ondergronds station in Stuttgart. Los van de bestaande politieke structuren wisten uiteenlopende actiegroepen mensen uit alle lagen van de bevolking de straat op te krijgen. Dat mondde uit in een uniek democratisch experiment: een arbitrage waarbij voor- en tegenstanders in de volle openbaarheid van televisie en internet hun argumenten op tafel legden. De arbitrage trok een miljoenenpubliek van driftig meediscussiërende burgers.’

Moeten we de opkomst van de PVV en het rechts populisme niet eerder cultureel dan politiek duiden? Is de rechtse protestgolf niet net als de jaren zestig-beweging een emancipatiebeweging van mensen die zich overschreeuwen omdat zij het gevoel hebben niet gehoord en gezien te worden? Of is dat een ernstige onderschatting van het rechts populisme en loopt de rechtsstaat wel degelijk gevaar?

‘Was de PVV maar enkel een cultureel verschijnsel! Ze is juist een door en door politieke beweging van ideologische rattenvangers. Rechts populisme maakt misbruik van het reëel bestaande onbehagen dat veel mensen koesteren tegenover de heersende elites in de politiek, de economie en de cultuur. Maar in plaats van die mensen tot actie aan te zetten om een concrete tegenmacht te vormen, verlokken de populisten de mensen om de oorzaak van hun onbehagen in abstracte boosdoeners te zoeken, zoals ‘de islam’, ‘de politiek’ en ‘de intellectuelen’. Ik weet inmiddels genoeg van de Duitse geschiedenis om te kunnen zeggen dat die strategie grote overeenkomst vertoont met wat de nationaal-socialisten rond 1930 deden. Die hebben de rechtsstaat uiteindelijk om zeep weten te helpen. Ik zie dat Wilders en zijn PVV nog niet zo gauw doen, daarvoor is hun macht toch werkelijk te klein, maar dat neemt niet weg dat de vergelijking gerechtvaardigd is en tot waakzaamheid maant.

Het rechts populisme heeft inderdaad ook enige gelijkenis met het links radicalisme uit het begin van de jaren zeventig. De parolen van de linkse revolutionaire groepen destijds waren even schreeuwerig en abstract als de kreten van Wilders en de zijnen. De wervingskracht ervan bleef ook toen gelukkig binnen de perken. Dat kwam vooral doordat emancipatiebewegingen en nieuwe sociale bewegingen veel meer mensen wisten te mobiliseren dan die kleine, exotische clubjes revolutionairen. Dat bevestigt mijn stelling in mijn vorige antwoord: abstract onbehagen bestrijd je door mensen rond concrete doelen te organiseren en niet door ze voor ideologische karren te spannen.’

Foto: Ton Hendriks/ Hollandse Hoogte

Antoine Verbij is filosoof en journalist. In de jaren negentig was hij adjunct-hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer. Sindsdien woont en werkt hij in Berlijn. Momenteel is hij onder meer Duitsland-correspondent van Trouw. In 2005 verscheen zijn boek ‘Tien rode jaren: Links radicalisme in Nederland 1970-1980’.

Inhoud