publicatie

Spanning, augustus 2010 :: Privatisering in het voormalige Oostblok

Spanning, augustus 2010

Privatisering in het voormalige Oostblok

De dreigende sluiting van Organon en de mogelijke ontslagen die daarvan het gevolg zijn, laten zien dat veel landen het moeilijk hebben om hun eigen economie zo vorm te geven als zij dat graag zouden willen. Door het mondialiseringsproces opereren bedrijven steeds meer internationaal, en worden belangrijke beslissingen vaak ver weg van de betrokkenen genomen. Vaak ook zonder dat deze betrokkenen, werknemers, toeleveranciers en lokale overheden invloed kunnen uitoefen op deze besluiten. Hier zijn de buitenlandse investeerders door de regering met open armen binnengehaald, hoe ging dat in de voormalige Oostbloklanden?

Tekst: Arjan Vliegenthart Foto: Wim Oskam / Hollandse Hoogte

Een ommuurd getto van Russische oligarchen aan de Wolga.

De afgelopen jaren hebben we diverse voorbeelden gezien van bedrijven die hun winstgevende vestigingen in een land sloten om ergens anders hetzelfde product met meer winst te kunnen maken. De drijvende kracht achter deze processen is vaak de wil van aandeelhouders om – op korte termijn – zoveel mogelijk winst te maken. En hoewel veel politici ons willen doen geloven dat hiertegen niets te doen is, ligt de werkelijkheid een stuk gecompliceerder. Het zijn namelijk vaak dezelfde politici geweest die in het recente verleden de deuren wijd open hebben gezet voor buitenlandse investeerders, vaak met het argument dat de economie hiervan optimaal zou profiteren. Daarvoor werden allerlei wetten die investeringen minder mobiel maakten afgeschaft, werden buitenlandse investeerders gelokt met lage belastingtarieven en waren overheden bereid om voor de nodige infrastructuur te zorgen zodat buitenlandse investeerders het optimale rendement uit hun investeringen konden halen. Vaak ging dat echter niet gepaard met afspraken over de duur van de investering, de bijdrage aan de lokale economie en arbeidsplaatsen. Het heersende idee was dat deze zaken vanzelf wel goed zouden komen.

De vraag is echter of dit laatste echt het geval is. In dat opzicht kan het leerzaam zijn te kijken naar datgene wat er de afgelopen twee decennia in Oost-Europa is gebeurd. Hier stonden regeringen namelijk voor de vraag hoe zij hun eigen economie na het staatssocialisme zouden willen vormgeven. Diverse landen kozen ervoor de deuren wagenwijd open te zetten voor buitenlandse investeerders om hun economie zo mee op te stuwen in de vaart der volkeren. Andere landen gaven er de voorkeur aan om hun economieën gesloten te houden en vooral naar binnenlandse eigenaren te zoeken voor de voormalige staatsbedrijven. De uitkomsten van deze keuzes verschillen en ook binnen deze twee varianten zit nog een hele bandbreedte aan keuzemogelijkheden.

Van hamer en sikkel naar de veilinghamer: Ervaringen uit de nieuwe lidstaten

Als we naar de nieuwe lidstaten van de Europese Unie kijken, Hongarije, Tsjechië en Slowakije voorop, dan valt op dat deze landen er vooral voor gekozen hebben om buitenlandse investeerders ruime toegang te geven tot hun eigen economieën. Gevolg daarvan is dat meer dan de helft van hun economieën in buitenlandse handen is. Vooral Duitse bedrijven hebben de afgelopen jaren veel in deze landen geïnvesteerd en belangrijke sectoren, zoals de automobielindustrie en de chemische industrie overgenomen. Weliswaar bleven bedrijven als Skoda in naam bestaan, maar de belangrijkste beslissingen worden vandaag de dag in het hoofdkantoor van Volkswagen in het Duitse Wolfsburg genomen.

Door dit beleid is er wel een soort economie ontstaan die we niet snel ergens anders in de wereld zullen tegenkomen. De landen in de regio kunnen ‘afhankelijke markteconomieën’ worden genoemd. Voor hun economische groei zijn zij grotendeels afhankelijk van buitenlandse investeerders en hun wet- en regel­geving is erop gericht om het deze investeerders zo gemakkelijk mogelijk te maken. Daarom zijn buitenlandse ondernemingen ook de grote winnaar van de economische veranderingen die in de jaren negentig en het begin van deze eeuw hebben plaatsgevonden. Andere belanghebbenden, zoals werknemers, hebben aan invloed moeten inleveren.

In economisch opzicht lijkt deze strategie de landen geen windeieren te hebben gelegd. In vergelijking met andere voormalig communistische landen zijn zij het hardste gegroeid en behoren hun industrieën tot de beste van de voormalige communistische wereld. De vraag is echter of dit relatieve succes alleen aan het economisch beleid kan worden toegeschreven. Allereerst behoorden Hongarije, Tsjechië en Slowakije ook al ten tijde van het communisme tot de meest welvarende landen van dit deel van de wereld. Tegelijkertijd geeft hun geografische ligging naast het rijke West-Europa hen de mogelijkheid om goederen te exporteren. Ten derde hebben zij met het toetredingsproces tot de Europese Unie veel financiële en technische steun gekregen die landen verder oostwaarts niet hebben gekregen.

Daarnaast mag afhankelijkheid van buitenlands kapitaal de afgelopen jaren bijgedragen hebben aan de economische sprong die de drie landen gemaakt hebben, het maakt ze vandaag de dag bijzonder kwetsbaar voor externe ontwikkelingen. De huidige economische crisis is daar een voorbeeld van. Nog minder dan in West-Europa hebben de landen in Oost-Europa de mogelijkheid hun eigen economie in tijden van crisis te stimuleren. Bedrijfsverhuizingen zoals het dreigende vertrek van Organon, komen hier veel vaker voor. En beleidsmakers zitten in deze landen per definitie in een lastige spagaat. Aan de ene kant afhankelijk zijn van buitenlands kapitaal voor hun economische ontwikkeling, maar aan de andere kant zelf nauwelijks actief kunnen bijdragen aan de versteviging van hun eigen economische basis. Het duurzaam verankeren van de Centraal-Europese economieën in de eigen samen­leving is een opgave die nog lang niet voltooid is.

Overigens valt op dat niet alle nieuwe lidstaten van de Europese Unie op dezelfde manier hun poorten hebben geopend voor buitenlandse onder­nemingen. In een land als Slovenië bijvoorbeeld hebben de verschillende regeringen een veel behoedzamere koers gevaren, waarbij zij overigens bijzonder succesvol zijn geweest. Slovenië kent het hoogste inkomen per hoofd van de bevolking van alle nieuwe lidstaten en blijkt redelijk in staat om ook andere belanghebbenden dan buitenlandse ondernemingen zeggenschap te geven over het te voeren beleid. Net als bij de eerder genoemde drie landen heeft dit succes meerdere vaders, maar het is een fabeltje om te veronderstellen dat alleen buitenlands kapitaal tot een succesvolle economische transformatie kan leiden.

Van nomenklatoera naar oligarchie: Het grote graaien in de voormalige Sovjet-Unie

Niet alle landen in de voormalige communistische wereld kozen ervoor om buitenlandse ondernemingen toe te laten tot hun grondgebied. Vooral in de voormalige Sovjet-Unie gingen de meeste staatsbedrijven in de jaren negentig over naar binnenlandse oligarchen. Deze kleine nieuwe economische elite, die vaak zeer goede banden had met de oude en nieuwe machthebbers in de regio, waren in staat om – op al dan niet een legale manier – zeggenschap te krijgen over grote delen van de economie en daarbij een ongelooflijke welvaart te vergaren. Daarbij was vaak de impliciete afspraak dat deze nieuwe economische elite zich niet met politiek zou inlaten, maar zich juist afzijdig zou houden. Gebeurde dat niet, dan leidde dat direct tot grote conflicten, waarbij de rechtszaak tussen oliemagnaat Chordo­kovski en de Russische staat onder leiding van Poetin waarschijnlijk het meest in het oog springende voorbeeld is.

Deze nieuwe elite hield buitenlandse investeerders vaak liever buiten de deur dan dat ze hen de mogelijkheid gaf om te investeren. Weliswaar werden er soms wel degelijk deals gesloten tussen de nieuwe bezitters van de grote, vaak ook multinationale ondernemingen en westerse bedrijven, maar die laatste kregen nooit zomaar toegang tot de Russische of andere markten. De economische macht bleef in handen van een kleine groep en daarom kunnen we in deze landen eerder spreken van ‘clan-economieën’ dan van daad­werkelijke markteconomieën. De vrije markt speelt in deze landen vaak wel een rol, maar is meestal onder­geschikt aan de particuliere belangen van de grootste oligarchen.

De vorm van privatisering zonder markteconomie leidde weliswaar tot het ontstaan van een rijke bovenklasse, maar ook tot een explosieve groei van ongelijkheid in de samenleving. Armoede nam hand over hand toe, de gemiddelde levensverwachting daalde de afgelopen decennia drastisch in de voormalige Sovjet-Unie en de bevolking kromp – mede vanwege de donkere toekomstperspectieven van veel burgers. Het welvaartsniveau is in deze landen ten opzichte van eind jaren tachtig van de vorige eeuw nauwelijks gestegen.

Maar ook binnen deze groep van landen is nog de nodige variatie. In sommige landen, zoals Wit-Rusland hebben de nieuwe economische en politieke machthebbers de democratie op effectieve wijze buiten werking gesteld. In andere landen binnen de voormalige Sovjet-Unie zijn de nieuwe elites minder ‘effectief’ geweest in het uitschakelen van de gewone bevolking in het besluitvormingsproces. In weer andere landen, zoals Oekraïne, zijn de nieuwe machthebbers hopeloos verdeeld over de koers die het land zou moeten varen: moet het zich op het Westen oriënteren en ruimte bieden aan westerse bedrijven of kan men beter goede relaties aanbinden met Rusland en het Russische model van oligarchen aanhouden?

Tot besluit

Al met al blijken de landen van het voormalige Oostblok verschillende keuzes te hebben gemaakt over hoe zij hun eigen economie vormgeven. De resultaten van twintig jaar privatisering zijn lang niet overal even rooskleurig. In de nieuwe EU-lidstaten is het privatiseringsproces over het algemeen genomen beter verlopen en hebben er meer mensen van geprofiteerd dan in de voormalige Sovjet-Unie. Tegelijkertijd geldt in alle landen dat de ongelijkheid fors is toegenomen en dat de toekomst van de economieën in Centraal-Europa voor een groot deel in handen ligt van westerse bedrijven. Politiek gezien lijken deze landen daar ook in toenemende mate gevoelig voor geworden te zijn. Zij hebben nog geen oplossing kunnen vinden voor de spagaat waar ze nu inzitten.

Banken in Westerse handen

Niet alleen autofabrikanten en chemieondernemingen hebben zwaar in Centraal- en Oost-Europa geïnvesteerd. Ook westerse banken hebben massaal banken in de regio overgenomen. In de nieuwe lidstaten is meer dan 90 procent van de bancaire sector in westerse handen. Vooral Duitse en Oostenrijkse banken zijn in Oost-Europa actief en maakten de afgelopen jaren grote winsten. Tijdens de financiële crisis bleek deze afhankelijkheid van westerse banken allerlei nadelige effecten te hebben. Toen deze banken moesten sparen en bij westerse overheden moesten aankloppen voor financiële steun staakten zij hun activiteiten in Oost-Europa. Daardoor konden bedrijven in deze landen nauwelijks geld lenen of slechts tegen heel hoge tarieven. Overheden in de regio stonden hier machteloos tegenover omdat zij het beleid van de westerse banken niet of nauwelijks konden beïnvloeden.

Waarom investeren Westerse ondernemingen graag in Oost-Europa?

De instroom van westerse investeringen in het voormalige Oostblok is geen toeval. Multinationals hebben goede redenen om in de regio te investeren. Deels komen die nog voort uit de infrastructuur van het communisme. Vooral in Centraal-Europa is het opleidingsniveau over het algemeen nog van hoog niveau, een erfenis van het systeem dat in 1989 omviel. De vraag is hier echter hoelang deze positieve erfenis nog zal stand­houden. Daarnaast zijn de lonen, zeker in vergelijking met West-Europa, laag. Gecombineerd met de geografische ligging van de regio, aan de rand van de grote Europese afzetmarkt maakt dit

de regio tot een ideale uitvalsbasis voor duurzame consumptie­goederen zoals auto’s en Blackberries.

Tegelijkertijd is het succes breekbaar. Ook het voormalig Oostblok concurreert met andere regio’s in de wereld, vooral op het gebied van lonen. Zo werden mobiele telefoons in de jaren negentig vaak nog in Tsjechië en Hongarije gemaakt, nu is dat toch vooral in China.