nieuws

SP-senator Elzinga: ‘Enige zekerheid is dat pensioen lager wordt’

Deze week beslist de Eerste Kamer over aanpassing van het financiële toezicht op ons pensioenstelsel. 'Overhaast en ondoordacht' zegt SP-senator Tuur Elzinga: 'De enige zekerheid die we nu met dit voorstel hebben is dat het pensioen van de mensen nu en straks stukken lager wordt.' Daarom wijst de SP het voorstel af. Dinsdagavond stemt de Eerste Kamer over het plan, waartegen vakbonden en ouderenbonden de afgelopen tijd met klem waarschuwen om het niet zo aan te nemen.

Lees hier de inbreng van Tuur Elzinga in eerste termijn:

Senator Tuur Elzinga neemt de petitie over de Wet aanpassing financieel toetsingskader van @FNV in ontvangst
Begin december: Senator Tuur Elzinga neemt de petitie over de Wet aanpassing financieel toetsingskader van FNV in ontvangst

Vanavond en morgenavond debatteren we tot laat, misschien wel erg laat, over een belangrijk en kennelijk erg urgent onderwerp.

Erg urgent, want nadat de Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee weken geleden deze urgentie niet zag en een zorgvuldige behandeling voorop wilde stellen – en volgens de SP-fractie terecht, is achter de schermen door de regering alles op alles gezet om in deze Kamer een meerderheid te overtuigen dat dit voorstel nog voor de Kerst ook door deze Kamer moest.

Zó urgent is het kennelijk, dat de bespreking van de begroting van Justitie ervoor moest wijken.

Snel nog even een voorstel behandelen dat zal leiden tot koopkracht-verlaging van pensioenen voor huidige én vele generaties toekomstige gepensioneerden. Want daarover gaat dit debat: de materiële gevolgen van de aanpassingen van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen komen er volgens alle deskundigen op neer dat het aanvullend pensioen van iedereen die nu gepensioneerd is en van iedereen die nu werkt een grotere indexatie-achterstand oploopt.

Voorzitter, dit voorstel is echter veel te belangrijk om even af te raffelen. Ingewikkelde en taaie kost, maar met grote gevolgen voor de overgrote meerderheid van de Nederlanders. In Nederland heeft immers ongeveer 90 procent van de werkenden een vorm van aanvullend, collectief pensioen. Dat maakt ons pensioenstelsel zo mooi en bijzonder, waarover straks meer. Maar dat wil nog niet zeggen dat iedere gepensioneerde op rozen zit. Sommige gepensioneerden hebben al tien jaar geen volledige indexatie gezien en zijn daardoor flink in koopkracht achteruit gegaan. Ik heb berekeningen gezien van gepensioneerden die in 10 jaar al 17 procent aan koopkracht moesten inleveren.

De indexatieachterstand van ons grootste pensioenfonds ABP bedraagt ruim 9 procent, van PFZW, het twee pensioenfonds, ruim 12 procent en gemiddeld over alle pensioenfondsen is de indexatieachterstand reeds 13 procent. Maar in plaats van een voorstel van het kabinet over hoe we deze kloof zouden kunnen dichten, krijgen we een voorstel die de indexatieachterstand verder laat oplopen. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom het inlopen van deze indexatiekloof geen prioriteit is van dit kabinet. Ziet de staatssecretaris dit probleem niet?

Voor iemand met een ABP-pensioen beliep deze kloof begin dit jaar gemiddeld al 77 euro per maand. Inmiddels is ook voor volgend jaar aangekondigd dat er opnieuw niet geïndexeerd kan worden. Voor de meeste andere pensioenfondsen is het percentuele verlies nog groter, al is dat vaak van een kleiner aanvullend pensioen. Vergeet niet dat het gemiddelde aanvullend pensioen in Nederland niet meer dan 600 tot 700 euro telt. Als het CPB ons dan voorrekent dat het kabinetsbeleid ertoe leidt dat iemand met een gemiddeld aanvullend pensioen in een mediaan scenario opnieuw ‘enkele tientjes’ inlevert, dan kun je je goed voorstellen dat dit in het land niet goed valt!

“Eerste Kamer: red onze koopkracht!” Dat was de boodschap van een advertentiecampagne van de FNV. Het gebeurt niet vaak dat honderden mensen naar de Eerste Kamer komen om ons een petitie aan te bieden, dat duizenden mensen ons via petities, brieven of emails direct benaderen, en dat organisaties met een achterban van enkele miljoenen leden ons zo indringend aanspreken om een wetsvoorstel op essentiële punten aan te passen of anders alsjeblieft te verwerpen.

De gezamenlijke koepels van ouderenorganisaties en gepensioneerdenverenigingen, CSO, KNVG en NVOG, deden dit weekend een laatste en dringend beroep op ons het wetsvoorstel te verwerpen. Want, een objectieve toetsing op de kwaliteit, zorgvuldigheid en uitvoerbaarheid zou daar toch welhaast onvermijdelijk toe moeten leiden!

De staatssecretaris wekt in de Nota naar aanleiding van het Verslag de suggestie dat de kern van dit wetsvoorstel voor aanpassing van het FTK, namelijk de keuze voor één nominaal kader, in lijn zou zijn met de gemeenschappelijke verklaring van de Stichting van de Arbeid, de PensioenFederatie, FNV-Jong, CNV-jongeren, CSO, ANBO, KNVG en FNV Senioren. En dat suggereert weer een breed draagvlak. Maar alle genoemde organisaties zijn zo ongeveer de afgelopen maanden over de staatssecretaris heen gevallen. Ik heb een aantal van deze organisaties net al geciteerd uit de niet mis te verstane kritieken op haar plannen. De eerste suggestie dat het voorstel in lijn zou zijn met hun gezamenlijke verklaring wordt door hen inhoudelijk bestreden en de tweede suggestie van draagvlak klinkt na alle brieven, petities en bezoeken die we als woordvoerders hebben ontvangen en de deskundigen die we hebben gehoord wel haast ridicuul. De dialoog met het pensioenveld wordt vanuit het veld dan ook eveneens met klem tegengesproken. De vele vertegenwoordigers uit het veld die ik heb gesproken ter voorbereiding op dit debat konden vaak hun zegje wel doen, maar werkelijk niemand voelt zich serieus gehoord. De organisaties van gepensioneerden spreken in dit verband van de kloof tussen overheid enerzijds en pensioenveld met achterban anderzijds. Een kloof die fnuikend is voor het vertrouwen in ons pensioenstelsel en die met dit wetsvoorstel slechts wordt verdiept.

Waarom, voorzitter?

Hoe vaak hebben we immers niet gehoord dat we het mooiste pensioenstelsel ter wereld zouden hebben? We mogen ons toch ook gelukkig prijzen met een stelsel dat bestaat uit een mix van omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel? Doordat we zoveel collectief hebben gespaard voor onze oude dag zijn we minder kwetsbaar voor de vergrijzingsproblematiek dan een land als Frankrijk, waar het pensioen vooral is gebaseerd op omslagstelsel. En omdat we niet alleen van spaargeld afhankelijk zijn, waren we in de financiële crisis minder kwetsbaar dan landen met alleen spaargeld. Maar de financiële crisis heeft ook hier sporen achter gelaten. Ook pensioenfondsen hebben aanvankelijk in die crisis kapitaal zien verdampen. En na discussies over strenger toezicht en strengere regels op banken, volgenden ook verzekeraars en pensioenfondsen. Dat, en de vergrijzing, heeft hier de discussie over de toekomst van ons pensioenstelsel aangezwengeld. En hoewel de staatssecretaris eerder dit jaar een brede, meer fundamentele maatschappelijke discussie over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel heeft afgetrapt, heeft deze staatssecretaris vast ambitieus enkele ingrijpende wijzigingen in de pensioenregels doorgevoerd. En dat heeft gevolgen.

De titel “beste pensioenstelsel ter wereld” danken we deels aan de “Global Pension Index” van adviesbureau Mercer dat ieder jaar een ranglijst maakt na vergelijkend onderzoek. In 2012 verdreef Denemarken ons voor het eerst van de eerste plaats op deze ranglijst. En dit jaar zijn we door Australië van de tweede plek verdreven. De mate waarin onze pensioenen in een leefbaar minimuminkomen voorzien scoort namelijk lager dan vorig jaar.

Volgens Mercer zijn de Deense pensioenen beter gefinancierd, hebben ze hogere dekkingsgraden, wordt er ruimer ingelegd en voorzien ze beter in een leefbaar inkomen. Voorzitter, ik wil de staatssecretaris naar haar ambitie vragen: wil zij dat Nederland spoedig weer bovenaan dit ranglijstje prijkt?

Ook de staatssecretaris erkent dat ons stelsel de afgelopen jaren zijn waarde heeft bewezen. Hoewel de fondsen tijdens de financiële crisis in 2008 aanzienlijke verliezen hebben moeten verwerken, is het gezamenlijke vermogen van de pensioenfondsen groter dan ooit. Van 800 miljard voor de crisis is het inmiddels aangegroeid tot 1.300 miljard.

Maar de financiële crisis heeft volgens de staatssecretaris ook laten zien dat de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de financiële situatie bij pensioenfondsen (het financieel toetsingskader) op onderdelen tekortkomingen vertoont. Als belangrijke tekortkoming van het huidige ftk wordt genoemd dat de invloed van de rentestand op het meetmoment kan leiden tot enorme uitslagen in de dekkingsgraden. Als bij lage dekkingsgraden al snel zou moeten worden ingegrepen, dan zou dat kunnen leiden tot forse kortingen, die veroorzaakt worden door wat mogelijk slechts tijdelijke onrust op de financiële markten blijkt te zijn.

Daarmee erkent de staatssecretaris dus de grote rentegevoeligheid van het ftk voor de bepaling van de dekkingsgraad.

Tegelijkertijd erkent de staatssecretaris ook dat het voor een goed pensioen noodzakelijk is dat er geïndexeerd wordt. Op verschillende plaatsten in de toelichting op en in de wetsgeschiedenis van dit voorstel wordt de indexatieambitie onderstreept. Ziet de staatssecretaris het niet indexeren over de afgelopen jaren dan oom als een probleem?

In de brief van de staatssecretaris d.d. 11 december in antwoord op een nadere vraag van mijn fractie, stelt zij, dat het feit dat de meerderheid van de fondsen al geruime tijd niet in staat is te indexeren wordt veroorzaakt door onvoldoende financiële middelen.

Ondertussen kunnen verschillende fondsen een kasstroom van direct rendement laten zien die voor de komende twintig jaar in staat is de nominale verplichtingen te dekken en er dus feitelijk over die periode geheel geen risico gelopen wordt.

Ziet de staatssecretaris ook dat het directe rendement van de beleggingen van pensioenfondsen over de afgelopen jaren juist zeer constant is gebleven?

En dat de stijging van de VPV, de voorziening pensioenverplichtingen, en dientengevolge een daling van de dekkingsgraad en buffers, een direct gevolg is van de daling van de Rente termijnstructuur (RTS)?

De staatssecretaris moet toch ook erkennen dat de RTS geen enkele relatie heeft met het netto beleggingsrendement? Maar dat de RTS vooral door het monetaire beleid van de ECB wordt bepaald?

Volgens mij moet de uitspraak dat fondsen onvoldoende middelen hebben om te indexeren gekwalificeerd worden met: “volgens de geldende rekenregels”. En daar zit inderdaad precies het probleem en dus is een herziening van het ftk een goed moment om dat recht te zetten.

Voorzitter, volgens mij hebben we nog steeds een mooi stelsel, waarin het de moeite waard is om vertrouwen te behouden en te versterken. De regering erkent dat het zijn waarde heeft bewezen in de afgelopen moeilijke periode. Het is nog steeds het twee-na-beste stelsel ter wereld en we weten wat we kunnen doen om het stelsel te verbeteren:

  • Zorgen voor hogere dekkingsgraden met een ruimere inleg;
  • Zorgen voor een beter leefbaar inkomen uit pensioenen en dus een beter haalbare indexatieambitie.

Dus, ja er valt wat te verbeteren: we kunnen de ambitie hebben om weer de nummer 1 positie te bekleden en we zouden zeker de ambitie moeten tonen om de inmiddels forse indexatieachterstand in te lopen.

Als we nu een voorstel zouden bespreken dat ons pensioenstelsel inderdaad volgens die maatstaven zou willen verbeteren, dan zou ik graag meewerken aan een snelle invoering. Maar zelfs dan niet overhaast.

Voor de regering heeft het voorstel dat nu wel voorligt kennelijk zeer grote urgentie. Het vorige weekend is met een aantal woordvoerders apart overleg gezocht om deze urgentie te onderstrepen. Zover ik kan nagaan zijn dit de woordvoerders en mogelijk nog andere fractieleden geweest van partijen die dit voorstel in de Tweede Kamer hebben gesteund. Waar ik daarbij bezwaar tegen maak, is dat er argumenten zijn gedeeld die niet met rest van de Kamer zijn gedeeld. Snapt de staatssecretaris dat? Waarom worden argumenten, als de staatssecretaris deze argumenten kennelijk belangrijk vindt, niet met de Kamer gedeeld, maar slechts met een selectie woordvoerders?

Laat ik een in het oog springend punt noemen, om mijn verbazing hierover te illusteren:

[ik citeer] “Het ABP heeft, op basis van het wetsvoorstel het premiepercentage voor 2015 vastgesteld op 19,6%. Op basis van het huidige ftk zou de premie omhoog moeten naar 25,0% (ruwe schatting). Dit betekent ruwweg € 2 mrd. meer premie, een forse strop voor de begroting.” [einde citaat]

Ik vind dit financiële dreigement met een begrotingstegenvaller temeer opvallend, omdat in de memorie van antwoord, noch bij de wetsbehandeling tot op heden, ook maar één woord publiekelijk is gewijd aan het financiële, korte termijn belang dat de overheid zelf heeft bij dit wetsvoorstel!

Vond de staatssecretaris het niet relevant om dit aspect ook in de publieke discussie te benoemen? En waarom dan niet?

Bij elk voorstel dat een budgettair effect heeft wordt normaal gesproken immers een toelichting gegeven op het effect op het EMU-saldo, maar geen woord in dit geval. Ook geen woord over het lange termijn effect voor de overheidsfinanciën. Want deze korte termijn begrotingswinst leidt via lagere premies tot lagere pensioenen op termijn en dus minder belastinginkomsten op uitgesteld loon. Het is het naar voren halen van geld. Het verminderen van de overheidsschuld, door het ontsparen van onze pensioenpot. Dat ziet de staatssecretaris toch ook wel? Graag alsnog een inhoudelijke reactie. Ik hoor de motivatie van het kabinet liever laat dan nooit.

Voorzitter, ik beperk me nu tot een korte behandeling van de belangrijkste bezwaren tegen het wetsvoorstel. Maar de eerlijkheid gebied me ook te benoemen dat het voorstel eveneens een aantal verbeteringen voor het ftk bevat.

Winst is de mogelijkheid financiële tegenvallers gespreid in de tijd – en dus gelijkmatiger – te verwerken. Eveneens is positief dat het beleggingsbeleid door het fonds kan worden herzien, al is de mogelijkheid daarvoor nog iets te beperkt. Ook winst is het werken met een 12 maands voortschrijdend gemiddelde voor de beleidsdekkingsgraad, in plaats van met dagkoersen te werken. En in de nieuwe herstelplansystematiek zitten ook nog positieve elementen.

Belangrijkste probleem heb ik met het ftk rond het indexatiebeleid. Preciezer: daarmee heb ik een aantal problemen.

  1. Het eerste probleem is breder dan alleen het indexatiebeleid, maar komt daarin het meest pregnant tot uitdrukking: Het ftk spijkert het beleid van pensioenfondsen onnodig en ongewenst dicht. Terwijl we vorig jaar nog een wetsvoorstel bespraken ter versterking van de pensioenfondsbesturen, alsmede van het toezicht op deze besturen, hebben de besturen bijna niets meer te besturen. Zij hebben de vrijheid een langtermijn beleggingsbeleid te ontwikkelen, als er maar geen risico wordt gelopen, de besturen zijn vrij invulling te geven aan een indexatieambitie, waarvoor in dit ftk voorlopig geen ruimte meer is, ze hebben de vrijheid een premiebeleid te voeren, zolang de premie maar lager wordt.
  2. De indexatieambitie wordt vooral beperkt door de invloed van de RTS op de dekkingsgraad en de buffers. Wat is daarvoor nu precies het argument? Klopt het dat voor de verplichtingen met een risicovrije rente wordt gerekend, opdat een verzekeraar dan de VPV zou kunnen overnemen?
  3. De RTS heeft geen enkele relatie tot de prudente, netto rendementen.
  4. De inconsistentie tussen het enerzijds rekenen met een rentecurve voor de bepaling van dekkingsgraad en buffers en dus de indexatiemogelijkheden, en anderzijds prudent beleggingsresultaat voor de premiebepaling, die er structureel toe kan blijven leiden dat vanwege een te lage dekkingsgraad niet geïndexeerd mag worden, terwijl de N.B. kostendekkende premie ondertussen verder verlaagd wordt, zoals voor komend jaar het ABP al illustreert. Dat lijkt bewust aansturen op een situatie waarin er ook in de toekomst niet kan worden geïndexeerd. Is dat inderdaad de bedoeling?
  5. De inconsistentie, analoog aan voorgaande argument, dat bij de premiebepaling wel wordt gesproken over het macro-economische belang van het tegengaan van procyclisch premiebeleid, maar dat de macro-economische consequenties van het procyclische indexatiebeleid worden genegeerd. Waarom wegen macro-economische argumenten wel ten aanzien van het premiebeleid en niet voor het indexatiebeleid?
  6. Als een specifieke vergissing in het indexatiebeleid zou ik nog de UFR willen noemen. Niet dat uitgaande van een RTS het zo raar is om met een UFR te rekenen, maar wel om nu een aparte UFR voor pensioenen in te voeren, terwijl binnenkort formeel een Europese UFR voor verzekeraars bekend wordt, die wel eens hoger zou kunnen liggen dan de Nederlandse voor pensioenen. Erkent de staatssecretaris in dit verband dat de financiële risico’s die verzekeraars lopen groter zijn dan de risico’s van pensioenfondsen?

Voorzitter, Ik kan nog wel even doorgaan. Maar deze beperkingen van de indexatieambitie leiden naar verwachting tot een verdere daling van vervangingsratio met 5 procentpunt over tien jaar. Na de invoering van een middelloonpensioen bij veel fondsen, jaren van niet of onvolledig indexeren, verlaging van het Witteveenkader is dit de volgende aanslag voor de reële hoogte van het netto pensioen. Syntrus Achmea becijfert het gezamenlijke effect op een neergang van 30 procent!

Voorzitter, ik zou nu verschillende varianten willen bespreken om het voorstel te verbeteren, maar als de botte, korte-termijnbezuiniging van 2 miljard op de premies de bottom line is, dan heeft dat constructief meedenken niet veel zin. Ik ben benieuwd naar de posities van andere fracties en wacht de beantwoording in eerste termijn vervolgens eerst maar eens af.

Betrokken SP'ers