De grote belastingongelijkheid

We willen goed onderwijs, goede zorg, mooie wegen en veiligheid. En dat kost natuurlijk geld. Daarom betalen we allemaal belasting om de publieke sector te kunnen bekostigen. Maar hoe eerlijk zijn die lasten verdeeld?

Draagt iedereen eigenlijk wel bij naar vermogen? Het antwoord is nee. Mensen die moeten werken voor loon, worden veel meer belast dan mensen die geld verdienen met het geld dat ze al hebben, en zelfs meer dan de bedrijven die hoge winsten boeken. Dan hebben we het nog niet eens over alle manieren van rijken en grote bedrijven om belasting te kunnen ontwijken, die gewone mensen niet hebben. Wat de rijken en het grootbedrijf niet aan belasting betalen, moet worden opgehoest door werkende mensen.

In ons verkiezingsprogramma schrijven wij daarom: “Mensen die geld verdienen met vermogen, zoals aandeelhouders en vastgoedbeleggers, gaan we minstens even zwaar belasten als inkomen uit arbeid. Tegelijkertijd laten we met een ‘miljonairsbelasting’ ook de allerrijksten hun eerlijke deel betalen.” Kapitaal moet net zo belast worden als arbeid. Hoe ziet dat eruit? En, niet onbelangrijk, wat levert dat op?

Bron: Om de opbrengsten voor belastingverhogingen voor inkomstenbelasting box 2 en 3 te berekenen is gebruik gemaakt van cijfers van het Ministerie van Financiën. Het ministerie heeft Ombuigingslijst 2023 gepubliceerd waarin voor elke belasting is uitgezocht wat een verhoging per procentpunt oplevert. De opbrengsten van verhoging van de vennootschapsbelasting heeft het Ministerie van Financiën bekendgemaakt na vragen van de SP.

 

Bijdragen naar vermogen

Als het lukt om de tarieven van de vorige pagina’s werkelijkheid te laten worden, dan wordt inkomen uit kapitaal even zwaar belast inkomen uit arbeid. Maar dat doet nog niets aan de enorme vermogensongelijkheid in Nederland. Daar is een daadwerkelijke vermogensbelasting voor nodig. Noem het een miljonairsbelasting.

€1.217.200.000.000, dat is het vermogen van de 10% rijkste Nederlandse huishoudens. -€38.000.000.000, dat is het vermogen van de 10% armste Nederlandse huishoudens. Sinds  2001 bestaat er geen landelijke vermogensbelasting meer in Nederland. Alleen het inkomen uit iemands vermogen wordt belast, onder andere met de vermogensrendementsheffing, het vermogen op zichzelf niet.

Wat nog het meest in de buurt komt van een werkelijke vermogensbelasting is de onroerendzaakbelasting (ozb). Die belasting wordt per gemeente vastgesteld en geheven op het bezit van huizen.

Het grootste probleem van onze tijd: vermogensongelijkheid

Het is geen kwestie van misgunnen om in rijkdom te leven. Het probleem is dat extreme rijkdom aan de ene kant van de medaille, bittere armoede aan de andere kant betekent. Wat de een heeft, kan de ander niet hebben. Wil je de bestaanszekerheid van mensen verbeteren en dus onder andere armoede opheffen, dan volstaat het plakken van pleisters met armoederegelingen niet. Om bestaanszekerheid te bereiken is herverdeling van welvaart nodig.

Hoe hoog moet het zijn?

Het is dus de hoogste tijd dat de rijksten naar vermogen gaan bijdragen. Dat kan door een vermogensbelasting in te voeren, noem het de miljonairsbelasting. Maar hoe hoog moet die zijn?

Het eigen huis wordt al belast met de ozb, daarom laten we de eigen huizen buiten beschouwing. Dan hebben de 10% rijksten €848 miljard in 2021, volgens het CBS. Het vermogen van deze groep groeit in de laatste vijf jaar met gemiddeld 5% per jaar. Dus vorig jaar kregen zij er ongeveer €45 miljard bij. Dat is het bedrag dat je minimaal met een belasting bij de rijksten moet ophalen om de groei van vermogensongelijkheid te stoppen.

Het meest vergaande wetsvoorstel dat er op dit moment is voor een vermogensbelasting is van de SP, samen met PvdA en GroenLinks. Dit voorstel is een progressieve vermogensbelasting. Waarbij eenpersoonshuishoudens een vrijstelling tot €100.000 krijgen en paren tot €200.000. Uit onze berekeningen op basis van de CBS-vermogensstatistieken schatten wij de opbrengst op €18 miljard.

Daarin zijn we uitgegaan dat iedereen de vrijstelling tot €200.000 heeft, omdat het CBS geen gegevens beschikbaar heeft over hoeveel eenpersoonshuishoudens en hoeveel paren in welke vermogenscategorie vallen. Verder heeft het CBS geen gegevens beschikbaar over hoeveel mensen meer dan €5 miljoen bezitten. Dus in de schatting is alleen uitgegaan van het tarief van 4% als maximale.

Tarieven vermogensbelasting

1< €100.000 of < €200.0000%
2tot €500.0001%
3tot €1 miljoen2%
4tot €5 miljoen4%
5> €5 miljoen5%

Kapitaalvlucht

“Maar dan verstoppen alle rijken hun vermogen in een ander land!” Dat is het eerste wat elke VVD’er zegt bij het horen van het woord vermogensbelasting. Kan dat wel zo makkelijk? Daarvoor kijken we eerst naar de samenstelling van hun vermogen. 64% van het bezit van de superrijken bestaat uit aandelen en aanmerkelijk belang. Dat is het bezit van een bedrijf voor minimaal 5%. Die aandelen sluis je niet zomaar even weg en het is onwaarschijnlijk dat de superrijken opeens hun bedrijfsbezit gaan opgeven om een beetje belasting te ontduiken. Ze ontvangen de waardestijging van het bedrijf dan namelijk ook niet meer. Dan bestaat 15% nog uit de waarde van onroerend goed, buiten hun eigen huis. Die huizen breng je ook niet zomaar naar de Kaaimaneilanden. Vervolgens komen we bij 7% ondernemingsvermogen, waarvoor ook geldt dat het lastig weg te sluizen is. Wat wel makkelijk op de Kaaimaneilanden te stallen is, zijn de banktegoeden. Dat is slechts 17% van het vermogen van de superrijken. 6% zijn overige bezittingen, we gaan ervan uit dat ook die makkelijk weg te sluizen zijn.

Dan kom je uit op 23% van het vermogen dat makkelijk op de Kaaimaneilanden verstopt kan worden. Voor 77% van het vermogen wordt dat een heel stuk lastiger en is het onwaarschijnlijk dat dit bezit het land zomaar verlaat. Dan blijft emigreren als optie over, maar ook dat is in het verleden minder populair gebleken onder de superrijken dan zij in hun dreigementen deden voorkomen.

Pleisters eraf

Door kapitaal een stuk lager te belasten dan arbeid laten we €29,7 miljard liggen. Door vermogen niet eerlijk te belasten laten we €18 miljard liggen. Dat is samen €47,7 miljard. Dan zijn alle aftrekposten en vrijstellingen nog niet eens afgeschaft. Zelfs als de opbrengst wat lager uitvalt, kunnen nog steeds alle SP-plannen ruimschoots betaald worden.

Bestaanszekerheid verbeter je niet met pleisters plakken door een paar armoederegelingen. Voor echte bestaanszekerheid is herverdeling nodig. Armoede en extreme rijkdom van enkelen zijn twee kanten van dezelfde medaille. Nederland is een van de rijkste landen in geschiedenis van de gehele mensheid. We kunnen het ons niet veroorloven om de rijken en grote bedrijven zich alle welvaart toe te laten eigenen. 22 november is de dag waarop we de pleister eraf kunnen trekken.

Een vergelijking van de vermogensongelijkheid in Nederland. De superrijken bezitten meer dan de volledige Nederlandse economie (BBP) en ongeveer driemaal de Rijksbegroting. Bedrijven hebben in 2022 een brutowinst die vrijwel net zo groot is als de volledige rijksbegroting.

 

 

Kans voor invoering miljonairsbelasting

In december 2021 heeft de Hoge Raad rigoureus een einde gemaakt aan de sinds 2001 geldende belasting op het ‘fictieve’ rendement van het vermogen, de zogenoemde rendementsheffing. Deze heffing betekent eenvoudig gezegd, dat niet de werkelijke verdiensten uit het vermogen worden belast, maar wat er gemiddeld mee wordt verdiend. En dat gemiddelde rendement is vastgesteld op 4%, waarover 32% belasting werd geheven.

De Hoge Raad stelt dat ‘inkomstenbelasting een heffing moet zijn naar draagkracht, die voortvloeit uit daadwerkelijk genoten inkomen, en niet een fictief inkomen’. De SP was nooit voorstander van de invoering van de rendements-heffing. Jan Marijnissen schreef op 2 oktober 1999 al: ‘Het is onrechtvaardig dat inkomsten uit arbeid zwaarder belast blijven (maximaal 52%) dan inkomsten uit vermogen (maximaal 30%). Daarnaast levert sparen op de bank nu bijlange na geen 4% rente op, terwijl op aandelen jaar in jaar uit ruim 10% rendement wordt behaald. Hierdoor word je aangespoord risicovoller met geld om te gaan.’ 

Zoals wel vaker worden onze analyses later gemeengoed. De SP stelt al enkele jaren voor om een miljonairsbelasting (vermogensbelasting) in te voeren. Professor internationaal en Europees belastingrecht, Philippe Albert, bepleit nu, rekening houdend met de uitspraak van de Hoge Raad, een vermogenstaks. ‘Voor zo een heffing op de omvang van het vermogen zijn geen ficties nodig.’

De urgentie om de grote vermogens aan te pakken, vinden we nu zelfs in een zeer belangrijk overheidsrapport (juli 2022 IBO Vermogensverdeling; IBO staat voor Interdepartementaal Beleidsonderzoek over grote urgente problemen). Het rapport constateert dat, de vermogenson-gelijkheid steeds groter wordt, en dat is slecht voor de economie en de democratie:
‘Vermogensconcentratie leidt tot onderconsumptie, onderinvesteringen en marktmacht en uiteindelijk tot minder economische groei. Slechts private belangen worden verrijkt, die niet per se bijdragen aan het maatschappelijk belang. Het kan tevens leiden tot een onevenredige invloed van deze groep op de publieke opinie en politieke besluitvorming.’ 

Eind vorige maand werd in het rapport van de EU Tax Observatory gepleit voor een mondiale miljardairsbelasting van 2 procent. ‘Het aanpakken van de rijksten is essentieel om uitgaven 
als armoedebestrijding, zorg en onderwijs te bekostigen, maar ook omdat mensen alleen bereid zijn belasting te betalen als iedereen zijn steentje bijdraagt naar vermogen.’ Een belangrijke constatering, want, zoals Piketty al vaststelde: als we niet ingrijpen groeit het vermogen van de rijksten, harder dan het nationaal inkomen. Dit is het moment om daar een einde aan te maken. 
Zoals Jan Marijnissen in 1999 schreef: ‘Door de schrijnende tweedeling tussen private rijkdom voor sommigen en publieke armoede voor allen, lijkt mij dit niet alleen een rechtvaardiger voorstel maar ook een goed begin van de sociale wederopbouw.’

Bijdragen naar vermogen in de geschiedenis

In discussies over het belasten van vermogen lijkt het soms alsof een vermogensbelasting compleet nieuw voor ons is. We hebben sinds de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 langer wel dan niet een vermogensbelasting gehad. Maar liefst 108 jaar had Nederland een volwaardige vermogensbelasting tot deze in 2001 werd afgeschaft.

We weten dat nog langer geleden het vermogen ook al werd belast. 400 jaar geleden was er geen betrouwbare methode om te bepalen wat iemands vermogen was. Daarom werden kenmerken van een groot vermogen belast. Zo werd vanaf 1606 een ‘haardstedenbelasting’ ingevoerd; het hebben van een haard of schoorsteen was een teken van een zeker vermogen en werd om die reden belast. In 1812 werd een zogenaamde deuren- en vensterbelasting ingevoerd. Hoe meer ramen en deuren je had, hoe hoger de belasting die je betaalde. Dit zijn in feite primitieve vermogensbelastingen. Het duurde tot 1893 voordat de eerste vermogensbelasting werd ingevoerd op basis van iemands werkelijke vermogen. 

Natuurlijk kwam dat niet met ‘goede wil’ zomaar uit de lucht vallen. Het gebeurde in een periode van grote onrust, waar vakbeweging en socialisten samen streden voor algemeen kiesrecht en betere omstandigheden voor de arbeiders. Onder de liberalen ontstond daardoor een beweging, die zich sterk maakte voor de zogenoemde ‘sociale kwestie’. Zij eiste onder andere algemeen kiesrecht, arbeids- en sociale wetten en belasting naar draagkracht. Angst voor sociale onrust was hun grote drijfveer, maar bij hen speelden ook liberaal ethische overwegingen. In 1891 verkregen deze liberalen met 53 zetels de absolute meerderheid van de 100 zetels in het parlement. 

Het liberale kabinet dat volgde had twee prioriteiten: het algemeen kiesrecht invoeren en een eerlijker belastingsysteem. Ze begonnen met het belastingsysteem. Een van de eerste voorstellen van Nicolaas Pierson, Minister van Financiën, was de invoering van een vermogensbelasting. Met het motief ‘omwille van de billijkheid’ loodste hij deze wet met succes door het parlement. De waarde van het vermogen zelf was bepalend; de eigen woning werd ook tot het vermogen gerekend. Men ging er daarbij vanuit dat er 4% rendement werd gemaakt op het vermogen. Het tarief lag hoger dan de belasting op beroep (arbeid). Vanaf 1914 werd het vermogen zelf belast. Toen de vermogensbelasting in 2001 werd afgeschaft,  was deze in de jaren daarvoor al verlaagd tot een luttele 0,7%.