Handel in de kleur van je hart: de ontwikkelingsagenda van de SP

Het is 2015. De tijd om Afrika en armoede in één adem te noemen is voorbij. Armoede is namelijk maar één facet van Afrika, dat helaas (en ten onrechte) nog altijd domineert in de beeldvorming. Armoede en ongelijkheid doen zich bovendien overal in de wereld voor, inclusief in Nederland. Er zijn ook een hoop positieve ontwikkelingen in Afrika. Zo gaat meer dan 90% van de kinderen naar school, functioneren overheidsinstellingen veel beter,wordt er meer geïnvesteerd dan pakweg twintig jaar geleden en is er duidelijk sprake van een groeiend zelfbewustzijn. Armoede is niet voorbij, maar wat ons betreft is wel de door klassieke ontwikkelingshulp gekenmerkte postkoloniale periode voorbij. En daarmee zetten we ook een streep onder klassieke ontwikkelingsbetogen, waarbij ‘hulp’ een dominante kapitaalstroom was voor veel arme landen. Ook de populaire discussie over handel, die hulp zou moeten vervangen, gaat bij het grof vuil, omdat het gaat om de eigen ontwikkeling van Afrika. Daarin zijn hulp en handel twee van meerdere kapitaalstromen, die bovendien geen eenduidige relatie tot elkaar hebben.

Foto's: SP-Kamerlid Eric Smaling en Emile Roemer brachten in 2011 een bezoek aan Kenia

Het heilige geloof in bestaande instituties zoals de Wereldbank, de Verenigde Naties (VN) en de WTO is voorbij. Tot nog toe zijn ze geen van allen in staat geweest oorlogen te voorkomen of een alternatief te formuleren voor het mondiale kapitalisme. De wereld als geheel wordt wel rijker, maar rijk en arm drijven toch verder uit elkaar. Schaarse natuurlijke hulpbronnen worden geplunderd en nog altijd is voor deze instituties  economische groei het enige denkmodel. Dat neemt niet weg dat er op mondiaal niveau een organisatie nodig is die zich bekommert om mensen en regio’s in nood en die geloofwaardig is voor zoveel mogelijk mensen en landen. De VN moet die rol ook zeker blijven spelen, maar slagvaardiger en niet met teveel organisaties in comfortabele steden als Parijs, Wenen, Rome en New York waar de salarissen hoog zijn en het eten goed. 

Waar een Wereldhandelssysteem faalde wordt nu geprobeerd met regionale vrijhandelsverdragen als het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en de Economic Partnership Agreements (EPAs) alsnog aan de kapitalistische spelregels te voldoen. De vrees is dat die op grote schaal markten juist gaan verstoren, lokaal en nationaal beleid in de wielen zullen rijden en (met name de EPAs) Afrika de mogelijkheid ontnemen zelf concurrerend te worden ten opzichte van andere werelddelen. Dit laatste geldt dan met name voor het toevoegen van waarde aan ruwe grondstoffen uit landbouw en industrie. 

Volgens sommigen is alle ontwikkelingshulp zinloos geweest. Anderen beweren het tegendeel. De waarheid ligt waarschijnlijk ergens in het midden. Niet alle hulp is effectief geweest, maar dat geldt net zo goed voor een hele reeks andere bestedingen in Nederland. De hulp vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw heeft veel mensen uit de absolute armoede gehouden en anderen kansen geboden op een opleiding en een betere kwaliteit van leven. Officiële groeicijfers alleen geven bovendien een beperkt beeld van de toegenomen welvaart in landen met een grote informele sector, met veel onbetaald werk, maar ook met roofbouw op natuurlijke hulpbronnen. Wel zijn belastingsystemen vaak nog matig ontwikkeld, wat zich vertaalt in matige kwaliteit van publieke diensten als onderwijs en gezondheidszorg. Ook ontbreken vaak nog voorzieningen als een kadaster en andere statistische diensten. Verder hebben veel Afrikaanse landen sinds de onafhankelijkheid te maken gehad met wrede, corrupte of megalomane leiders, die zichzelf zien als van hogerhand gezonden en die weigeren na verloop van tijd hun biezen te pakken. 

De andere kant van dit verhaal is de druk vanuit het Westen om Afrika meerpartijendemocratieën op te dringen die vreemd zijn aan de regio, waar de samenleving hoofdzakelijk via tribale lijnen was geordend. Voor de koloniale tijd waren er geen natiestaten naar westers model. Men leefde op basis van clans en stammen en dat merk je nog steeds, zeker op het platteland. Dat gewerkt wordt aan meer democratie is dus terecht, maar de manier waarop is cruciaal. Een westerse blauwdruk werkt niet, een eigen model mogelijk wel. 

Ontwikkelingssamenwerking begint in Nederland een anachronisme - iets dat niet meer in de huidige tijd past - te worden. Kijk maar naar  de vele vijftigers en ouderen op Afrika-dagen en bij optredens van Afrikaanse bands. De nostalgie is groot en getuigt van de kwaliteit die het leven in Afrika te bieden had en heeft. Maar we hebben geen monopolie meer op ontwikkelingshulp. Decennialang hebben we met de beste intenties ontwikkelingshulp gegeven en zeker ook goede resultaten behaald. Decennialang was het ook een puzzel, met veel voortschrijdend inzicht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het centraal stellen van een sector zoals de landbouw, die daarna volledig afgeserveerd is om hem uiteindelijk opnieuw centraal te stellen. Onderwijs volgde de omgekeerde route. 

De vraag ‘Hoe nu verder’ wordt mede bepaald door de veranderende context. China roert zich inmiddels nadrukkelijk in Afrika als handelsnatie. Dat doet China rechttoe rechtaan: geen ontwikkelingsprojecten met allerlei randvoorwaarden op het gebied van mensenrechten, maar aanleg van wegen, havens en vliegvelden, vaak met personeel uit China zelf. In ruil krijgt China toegang tot Afrikaanse grondstoffen. Dat is misschien niet onze stijl van opereren, maar het is de realiteit. Er is de laatste tijd ook een sterke toename van meer kleinschalige handel tussen Afrika en China. Brazilië neemt ondertussen het voortouw in de relaties met andere Portugeestalige landen. Zuid-Afrika is sinds het einde van de apartheid van internationale paria getransformeerd in een ontwikkelingsmotor voor de zuidelijke regio. Nederland en Europa moeten zichzelf opnieuw uitvinden in hun relatie met Afrika.  Want een sterke vriendschapsband met het buurcontinent is niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk uit het oogpunt van politieke stabiliteit en sociaaleconomische voorspoed voor beiden.

De basis: wederzijdse interesse en vriendschap

De tijd is rijp voor een nieuwe manier van met elkaar omgaan. Voor een overstap naar het wederzijds verkennen en delen van waarden, het benoemen van sterke en zwakke kanten en het verbeteren van het welzijn van mens, dier en planeet. Niet door het vingertje te heffen, maar door een welwillende dialoog en het accepteren van meningsverschillen. Dit betekent ook dat de relatie niet te snel verdampt wanneer een land om wat voor reden dan ook met een terugval te maken krijgt. 

Deze mentaliteit van goede buren moet zich vertalen in een samenwerkingsprogramma gericht op urgente en voor beide partijen aantrekkelijke thema’s, gericht op de nabije en wat verdere toekomst. Denk daarbij aan bijvoorbeeld de West-Afrikaanse landen Liberia, Sierra Leone en Guinee die ernstig zijn geraakt door de ebola epidemie. We zouden dan samen met de Benelux landen een samenwerking kunnen aangaan om juist het zorgsysteem in die landen te verbeteren zodat een toekomstige uitbraak wordt voorkomen en het niveau van de gezondheidszorg omhoog wordt gekrikt. Door deze thema’s tastbaar te maken, met veel mogelijkheden tot burgerparticipatie over en weer en een katalyserende rol voor de ambassades en Afrikaanse diaspora in Nederland – de Afrikanen die zich in Nederland hebben gevestigd, is de verwachting dat de Nederlandse belastingbetaler zich kan vinden in voortgezette samenwerking met Afrika. 

Dat lukt niet als we ontwikkelingshulp blijven versnipperen over tientallen internationale instellingen, ondoorzichtige bedrijvenfondsen en exportgaranties, strategische partnerschappen tussen niet-gouvernementele organisaties (NGOs). Met telkens veranderende partnerlanden, smal gedefinieerde speerpunten en modieuze hobby’s die komen en gaan met de bewindslieden is ontwikkelingshulp niet gebaat. Hier heeft de Nederlandse bevolking steeds minder affiniteit mee. En dat geldt ook voor Afrika, want veel landen willen eigenlijk van de hulp af. Daarom moet de stap gezet worden naar een eigentijdse, dynamische vriendschapsband. 

Vijf thema’s

De SP stelt voor om vijf miljard euro per jaar te reserveren voor de beoogde samenwerkingsagenda. Dit is ruim 0.75% van het huidige bruto nationaal product. Dit bedrag wordt ingezet op vijf onderwerpen, die ongeveer goed zijn voor één miljard euro per jaar: noodzorgjonggeld en groen. Behalve nood beperkt de agenda zich tot Afrika. Niet dat elders geen samenwerking nodig is, maar we vinden dat dit de helderheid van de bestedingen ten goede komt en het voor de belastingbetaler overzichtelijk is. Voor samenwerking met andere regio’s moeten andere private, publieke of particuliere kanalen worden aangeboord, die buiten het bestek van deze visie vallen.

Nood

Noodhulp is in een wereld vol conflicten helaas structureel van aard geworden en dat zal nog wel even zo blijven. Per jaar is sprake van meerdere noodsituaties die om snel ingrijpen vragen. Maar na dat snelle ingrijpen breekt vaak een tijd aan waarin grote groepen mensen in vluchtelingenkampen kwaliteit van leven geboden moet worden. We zetten daarom in op vier dimensies: 

  1. Risico’s verkleinen: dit kan door een gevaar te bezweren (een rivier meer terrein bieden om overtollig water te lozen) of door de kwetsbaarheid te verkleinen (dijken aanleggen, terpen bouwen of mensen zoveel mogelijk weghalen uit de meest kwetsbare gebieden). 
  2. Snel en effectief in actie komen wanneer de noodsituatie zich voordoet (paraatheid vergroten).
  3. De opvang in de eerste periode goed regelen en continuïteit bieden op gebied van basisvoorzieningen.
  4. Menswaardig bestaan bieden: mensen zitten vaak lange tijd in vluchtelingenkampen, soms tientallen jaren. In plaats van slechts wachten op betere tijden, moet meer bijgedragen worden aan een zinvol bestaan voor de bewoners. Dit is een belangrijk aspect van ‘meer opvang in de regio’. 

Zorg

Goede gezondheid is een essentieel element van menselijk welbevinden, houdt een bevolking productief en zorgt bij kinderen voor een goede lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. In veel Afrikaanse landen is nog te weinig toegang tot zorg van voldoende kwaliteit. Mensen met een handicap moeten vaak terugvallen op familie of hebben niks. De tendens is om hulp te concentreren rond bepaalde aspecten van zorg, zoals infectieziekten, vaccins, voorbehoedsmiddelen of voorlichting. Maar waar het om gaat is dat het systeem als geheel goed functioneert. De recente ebola-crisis toonde aan hoe kwetsbaar de zorgsystemen in sommige Afrikaanse landen zijn. Het zorgsysteem zoals wij dat kennen hoeft niet gekopieerd te worden, maar we dragen graag bij aan een proces dat leidt tot een basisniveau van gezondheidszorg dat voor iedereen toegankelijk is. 
We investeren in het complete gezondheidszorgsysteem: de basis wordt gevormd door medische infrastructuur, goed geschoold en gemotiveerd medisch personeel, toegang tot medische zorg voor iedereen, ook in afgelegen gebieden. De relatie van goede voeding, schoon drinkwater en hygiëne met gezondheid krijgt ook speciale aandacht. Waar mogelijk worden eerste stappen gezet in de richting van een zorgverzekering waar betaalbare gezondheidszorg van goede kwaliteit centraal staat. 

Jong

De Afrikaanse burger is vaak jong. Afrikaanse twintigers hebben veel meer scholing gehad dan hun ouders, maar stagnatie dreigt door gebrek aan vakopleidingen en de te krappe arbeidsmarkt. Het risico bestaat dat jeugdwerkloosheid om zich heen grijpt, wat de behoefte aan migratie voedt of een voedingsbodem biedt voor onvrede en ontsporing. Jongeren van nu zijn vroeg wijs en weten dankzij sociale media hoe de rest van de wereld er bij ligt. Jongeren van nu moeten niet gefrustreerd thuis zitten of op straat hangen, maar de planeet nieuw leven inblazen. Dat vergt gerichte inspanningen.
We investeren in vakopleidingen, studiebeurzen en startersbanen en stellen daarbij culturele uitwisseling en sociale media centraal. De groei van sociale media maakt het makkelijker om grotere afstanden te overbruggen en zo sneller met elkaar te kunnen communiceren. 

Groen

Een gezamenlijke inspanning voor een groene toekomst is noodzakelijk. Grote bedrijven krijgen nog steeds te gemakkelijk toegang tot land omdat het de inheemse bevolking aan landrechten ontbreekt. Bovendien zorgt grootschalige kap voor verwoesting van mangroves, bos, biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid. Landen verliezen bijzondere dieren én toeristisch potentieel door de ivoorhandel. Dit neemt de laatste jaren dramatische vormen aan. Steden zijn vaak zonder veel ruimtelijke planning gegroeid en zouden baat hebben bij betere voorzieningen, schonere lucht en hergebruik van materialen die nu worden weggegooid (zoals plastics en oude mobiele telefoons). Het brengt meer verdienvermogen in een stad met gezondere mensen.  
We dragen bij aan het in stand houden van de leefomgeving in brede zin, al naar gelang de prioriteiten die een land stelt. Daarbij willen we het duurzame toerisme stimuleren; een grote inkomensbron voor veel Afrikaanse landen. En  door recycling te stimuleren krijg je niet alleen een schonere leefomgeving, maar genereer je ook opbrengsten.

Geld

De wereld wordt beheerst door geld, maar als je het niet hebt kun je geen bedrijf beginnen. Bij gebrek aan onderpand kloppen beginnende MKB-ers in Afrika daarom vaak tevergeefs aan bij een bank. Ondanks goede pogingen op het gebied van microfinanciering is het al die jaren onvoldoende gelukt via lokale investeringen in Afrika de economie een impuls te geven en werkgelegenheid te scheppen. Dat moet anders. Tegelijkertijd sluizen grote bedrijven bakken geld weg uit Afrika: winsten en niet-betaalde belastingen. De laatste vinden vaak hun weg naar belastingparadijzen via brievenbusfirma’s op de Zuidas. In een wat bredere context dragen we, waar gewenst, bij aan het opzetten van effectieve belastingsystemen en verzetten we ons tegen belastingverdragen die er juist voor zorgen dat Afrikaanse landen geen vaart kunnen maken met hun ontwikkeling.  
We vergemakkelijken investeringsmogelijkheden voor beginnende Afrikaanse ondernemers. Een toename van handel kan daarvan het gevolg zijn, maar is geen voorwaarde. Tegelijk zien we er op toe dat Nederlandse banken en bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, belasting betalen in het land waar ze actief zijn en zorgen voor kleine verschillen in inkomen tussen de baas en het personeel. 

Wie, waar en hoe?

Nederlandse bedrijven die handel willen drijven kunnen zelf investeren en voor advies terecht bij ambassades (waarvan er voldoende dienen te zijn). Ze kunnen ook aanhaken bij lopende programma’s wanneer daar onderlinge overeenstemming over is. De NGOs dienen zich sterker dan de laatste tijd te richten op het eigen verhaal, gesteund door een achterban van Nederlandse en Afrikaanse burgers die zich hierdoor aangesproken voelt en ze zelf direct of indirect financiert. Meedingen naar overheidsfondsen wanneer samenwerking vorm krijgt blijft uiteraard mogelijk, maar de rol van uitvoerder van Nederlands ontwikkelingsbeleid moet afgeschud worden. 

De besteding van de vijf miljard euro per jaar volgt een drietrapsraket. 

  1. Geld voor NOOD zal worden ingezet waar nodig en toegekend worden aan instanties die het beste aan de vier dimensies voldoen. Lokaal gewortelde organisaties hebben een streepje voor wanneer het type probleem daarom vraagt. 
  2. Geld voor de andere vier thema’s zijn in principe beschikbaar voor alle landen in Afrika. Hiervoor moeten goede criteria voor toekenning worden ontwikkeld. Deze fondsen gaan niet rechtstreeks naar het Nederlandse bedrijfsleven of naar NGOs, maar worden toegekend op inhoudelijke gronden.
  3. Ongeveer 20% van het budget (1 miljard per jaar) wordt ingezet voor een intensieve, langdurige relatie van tien jaar met slechts één of twee landen die in ontwikkeling ver achterop liggen. De ‘ebola’-landen zouden daar bijvoorbeeld voor in aanmerking kunnen komen. Niet alleen heeft de ziekte zelf er voor veel ellende gezorgd, ook heeft het hele openbare leven een dreun gehad, is van het gezondheidszorgsysteem weinig over en hebben jongeren voor langere tijd school gemist. De invulling zal iets structureler van aard zijn dan onder 2. en 3. omdat continuïteit waarschijnlijk nog meer van belang is om doelen te realiseren. Ook hier moet het gewenste resultaat de basis bieden voor de samenwerking en gaan geen fondsen rechtstreeks naar bedrijven of NGOs. 

Voor de categorieën 2. en 3. is ‘goed bestuur’ een vereiste, maar moet de valkuil vermeden worden dat Nederland steeds vaststelt wat ‘goed bestuur’ is. Voor categorie 1 is het van belang dat hulpgoederen niet in handen vallen van de veroorzakers van de crisis. 

De verdeling van de middelen loopt via drie schaalniveaus: 

  1. Mondiaal: we moeten blijven bijdragen aan fondsen en instellingen die het niveau van Nederland overstijgen. Soms is dit ook effectiever. Dit zou zich in essentie moeten richten op de onderdelen van de Verenigde Naties die actief zijn in ‘het veld’ (met name gericht op noodzorgjong) en meer op de Afrikaanse Ontwikkelingsbank dan op de Wereldbank. Het Europees Ontwikkelingsfonds zou zich alleen moeten bezighouden met het versterken van de Afrikaanse Unie of regionale economische blokken die proberen een gezamenlijke interne markt op te bouwen.
  2. Nationaal: hier valt de keuze op concrete samenwerking op de thema’s zorgjonggeld en groen, plus het aparte accent op de één of twee landen waarmee een langere relatie wordt aangegaan. Hierbij is een belangrijke makelaarsrol weggelegd voor ambassades en bijvoorbeeld ook de Afrikaanse Nederlanders (de diaspora). Het kan hier onder andere gaan om samenwerking met nationale en lokale overheden, maatschappelijke organisaties, lokale ondernemers of vakbonden. De keuze moet in de landelijke context gemaakt worden, met initiatief van de betrokken mensen als belangrijke leidraad. Een fijnmazig postennetwerk in Afrika is essentieel om dit goed te laten verlopen en bijvoorbeeld de handelsrelatie uit te breiden die een gevolg is van het hier gepresenteerde programma.
  3. Lokaal: in Nederland blijven middelen beschikbaar om het kennisniveau over internationale ontwikkelingen op peil te houden, creatieve ideeën een kans te geven en jongeren over en weer de mogelijkheid te bieden studie- en werkervaring op te blijven doen in elkaars continent. Verwaarlozing hiervan leidt tot het opdrogen van kennis en verlies aan diepgang.

Afrika is niet vrij van armoede en zeker niet vrij van problemen die er enige tijd geleden niet waren. Maar er waait een optimistische wind door het continent. Die gaat gepaard met een nieuwe generatie jonge mensen, beter opgeleid dan hun ouders en met een groeiend zelfvertrouwen. Daarnaast kan Afrika kiezen uit veel meer kapitaalstromen dan alleen hulp. Nederland is ook niet vrij van armoede en kent als gevolg van de uit de hand gelopen merkwaardige mix van globalisering en individualisering ook talloze problemen die er enige tijd geleden niet waren. Als wij volharden in onze betweterige, paternalistische werkwijze richting Afrika, gebaseerd op het overdragen van kennis die wij wel en zij niet hebben en op het verheerlijken van onze eigen democratische omgangsvormen, kunnen we straks achter in de rij aansluiten. Het is tijd om door een nieuwe bril naar Afrika te kijken, meer balans in de relatie te brengen en als broer en zus verder te gaan.