SP-wethouders Laurens Ivens en Paulus Jansen

Als gevolg van het rechtse beleid uit Den Haag neemt de tweedeling in de grote steden toe. Meer en meer wonen arm en rijk in gescheiden wijken. Hoe proberen SP-wethouders Laurens Ivens uit Amsterdam en Paulus Jansen uit Utrecht tegen de klippen op het ideaal van de ongedeelde stad levend te houden? 

Kunnen jullie schetsen welke invloed het liberaliserings- en flexibiliseringsbeleid van minister Blok heeft op de huursector in jullie gemeente?

Paulus Jansen: ‘Het aandeel sociale huur is gekelderd. Toen ik in 1977 in de bouw ging werken was 50 procent sociale sector en 50 procent particulier of koop. Nu is in Utrecht nog een derde sociale huur en in Amsterdam iets meer. Terwijl de kosten voor het levensonderhoud in steden als Utrecht en Amsterdam zijn geëxplodeerd, kunnen alleen de armste mensen nog in een sociale huurwoning terecht. De middengroepen hebben geen alternatief meer. Aan de onderkant speelt het probleem dat de huurtoeslag de ontwikkeling van de woonlasten niet heeft gevolgd, waardoor arme mensen steeds meer moeite hebben om hun huur te betalen. Door de marginalisering van de sociale huur concentreren de sociale huurwoningen zich steeds meer in de minst aantrekkelijke delen van de stad, terwijl de mooiste woningen in de beste wijken worden geliberaliseerd of verkocht als gevolg van de verhuurderheffing. Dit mechanisme is 100 procent het gevolg van wetgeving uit Den Haag.’

Laurens Ivens: ‘Het beleid van deze regering zou je kunnen typeren als marktfundamentalisme zonder werkende markt. We hebben in Nederland krimpgebieden en schaarstegebieden die het beide met dezelfde marktwerking moeten doen. Als de markt optimaal zou functio­neren dan zouden mensen massaal naar Groningen gaan, want daar zijn meer en goedkopere woningen. Maar dat gebeurt niet. Veel mensen gaan toch naar die paar schaarstegebieden. Het tegenstrijdige is dat de minister wil dat wij meer woningen op de markt brengen, terwijl ongeveer de helft van de mensen sowieso kansloos is op de markt. Je zou dus eigenlijk de helft van de woningen moeten uitzonderen van marktprikkels.’

Wat doen jullie om de afname van het aantal sociale huurwoningen tegen te gaan, sinds jullie in 2014 wethouder zijn geworden?

Jansen: ‘Ik probeer de voorraad sociale huurwoningen zo eerlijk mogelijk te verdelen en zo veel mogelijk verspreid over de stad te houden. Onder mijn voorganger is de voorraad met 3000 geslonken. Ik heb inmiddels voor 1200 extra woningen gezorgd en ben bezig om dit aantal uit te breiden naar 1800. Dit is weliswaar een trendbreuk, maar helaas niet meer dan een druppel op de gloeiende plaat. Er is immers vraag naar ongeveer 6000 extra sociale huur-woningen. Dat komt omdat de stad groeit, met zowel rijke als arme mensen.’ 

Ivens: ‘Je kunt de sociale woningbouw die er is wel grotendeels beschermen, maar nieuwbouw is een ander verhaal. Corporaties hebben het geld niet en zij hebben ook niet de mogelijkheid om te investeren. Met heel veel moeite heb ik ze zover gekregen dat ze jaarlijks 1200 woningen bouwen. Meer kan er financieel niet bij. De verhouding op de woningmarkt raakt verstoord, terwijl de prijzen steeds gekker worden.’

Jansen: ‘Als dit proces doorgaat worden arme mensen naar de periferie gedrukt. Wij gaan dit op allerlei manieren tegen. Maar je kunt de financiële mechanismen die dit in de hand werken niet voorkomen.’

Ivens: ‘We hebben wel enige zeggenschap gekregen over corporaties, waardoor we kunnen voorkomen dat ze alleen maar bezig zijn hun duurste bezit te verkopen of liberaliseren.’

Jansen: ‘Wij hebben twee eisen gesteld aan verkoop. Eén: er mag niet verkocht worden in buurten waar minder dan 50 procent van het stedelijk gemiddelde sociale huur is. Dat zijn ook vaak de aantrekkelijkste wijken. Daarmee zet je een rem op de gedeelde stad. Twee: je mag alleen maar verkopen als er meer voor terug komt. Daarmee lever je wat in op spreiding, maar je krijgt er wel extra woningen voor terug. Onder de gegeven omstandigheden is dit denk ik het beste wat je kunt doen.’

Ivens: ‘Wij kunnen, in tegenstelling tot Utrecht, de grond zelf aanbieden. Dat betekent dat je goed gedrag van particuliere beleggers kunt belonen door een lagere grondprijs te vragen als zij een lagere huur instellen.’

Foto: Nynke Vissia©

Een toenemend aantal huurders kampt met financiële problemen. Wat doen jullie concreet voor deze mensen?

Jansen: ‘Vanaf 1 januari dit jaar heb je het zogenaamde passend toewijzen. Dat betekent dat je als huurder in de laagste inkomensgroep een woning toegewezen moet krijgen die onder de huurtoeslaggrens van 600 euro valt. Op dit moment zijn er echter nog veel huurders met een laag inkomen die veel meer betalen dan 600 euro. Daarom hebben wij tegen corporaties gezegd dat ze de huur moeten verlagen tot de huurtoeslaggrens. Doen ze dat niet, dan geven we de huurders een urgentie voor een nieuwe woning waardoor ze alsnog minder dan 600 euro moeten betalen. Dat is een manier om die groep structureel aan lagere woonlasten te helpen. Je moet je wel realiseren dat dit geld uit de pot van corporaties komt, en dat ze dus minder huizen kunnen bouwen. Maar dit vind ik zo belangrijk, dat het wel moet gebeuren.’ 

Ivens: ‘Voor mij is het prettig dat we in Amsterdam veel geld aan armoede-bestrijding uitgeven en dat we een SP-wethouder hebben die daar verantwoordelijk voor is. Daarom kunnen we de huur voor mensen in een corporatiewoning met een laag inkomen onder de 600 euro brengen. De gemeente betaalt de eerste drie jaar uit armoedegelden, daarna nemen de corporaties deze extra kosten voor hun rekening.’

Jansen: ‘Amsterdam en Utrecht zijn welvarende regio’s. We kunnen relatief goed zorgen voor arme inwoners. Maar het worden er steeds minder, want door de hoge huurprijzen worden zij de stad uitgejaagd. Straks ga je zien dat in een aantal randgemeenten die nu nog best welvarend zijn, de problemen zich opstapelen als er niets verandert aan het huidige beleid. Dat is wel een zorgwekkende ontwikkeling.’

Ivens: ‘De prijzen in de vrije huursector en de koopsector zijn geëxplodeerd. Deze mensen worden nu nog gered door de lage hypotheekrente. Als die lage rente voorbij is, vraag ik me af hoeveel van hen in de problemen komen.’

Jansen: ‘Ik vind dat in de SP dit onderwerp wordt onderschat. Inmiddels heeft bijna 60 procent van de Nederlanders een koopwoning. Onder onze leden ligt dit percentage wat lager, maar toch wonen er meer in een koop-, dan in een sociale huur­woning. Vaak zijn dit mensen met een middeninkomen, die kwetsbaar zijn voor bijvoorbeeld de rentestand. Zij zijn een koopwoning ingedrukt, omdat ze geen alternatief hadden. Vaak hebben zij geen buffer om onvoorziene kosten op te vangen.’

Foto: Nynke Vissia©

Hoe moeilijk is het om als lokaal bestuurder tegen het Haagse beleid in te gaan? Welke mogelijkheden heb je? 

Jansen: ‘We kunnen prestatieafspraken maken met de corporaties. De wettelijke basis daarvoor is verbeterd. Ook huurders mogen nu aan tafel. Bij particulieren hebben we slechts een kleine stok achter de deur. Op basis van de Woningwet kunnen we ze aanschrijven als ze de woningen laten verkrotten. Maar de bewijslast is superzwaar en de proceskosten kunnen behoorlijk oplopen. Kopers zijn het meest ingewikkeld. Het is lastig om ze te organiseren zodat ze meer inves­teringen kunnen doen in hun huizen. Wij proberen ze daartoe te stimu­leren, maar eigenlijk is er een structuurwijziging nodig om zaken beter te regelen.’ 

Ivens: ‘Het punt is dat wij als wethouder worden aangekeken op alles wat er in de stad gebeurt. Als je de krant openslaat lijkt het bijvoorbeeld wel of ik verantwoordelijk ben voor alles wat Airbnb doet. Over de 165 duizend sociale huurwoningen in Amsterdam heb ik wat te zeggen. Daar kan ik prestatieafspraken over maken met de corporaties. Maar in de particuliere sector heb ik die mogelijkheid niet. Over de snelle prijsontwikkeling in Amsterdam maak ik me grote zorgen. Het is nog niet zo erg als in Londen, waar je geen kind meer op straat ziet, maar we gaan wel die kant op dankzij het neoliberale Haagse beleid.’

 

Tot slot de politieke hamvraag: Hoe wil je als bestuurder worden afgerekend? Ben je alleen maar bezig om een verkeerde ontwikkeling tegen te houden of kun je echt voor een kentering in beleid zorgen? 

Jansen: ‘Ik probeer altijd het onderste uit de kan te halen, ook op het gebied van sport, wat een belangrijk middel is om de sociale stad te versterken. Waarom zijn we in het college gaan zitten en niet weer in de oppositie? Omdat we daarin meer voor de mensen kunnen betekenen dan daarbuiten. Deze periode halen wij veel meer rendement dan in de afgelopen twintig jaar in de oppositie. De vervolgvraag is of je het beleid kunt veranderen. Voor ons is het een enorme handicap dat de kracht van huurdersorganisaties de afgelopen vijftig jaar is verdampt, vanwege het afnemende belang van de sociale huursector. Wij kunnen als wethouder veel voor elkaar krijgen, maar we kunnen het systeem niet veranderen. Je hebt als bestuurder nu eenmaal te maken met de spelregels zoals ze zijn. Je zult dus een breder front moeten vormen.’

Ivens: ‘Wij moeten meer doen dan pleisters plakken. Ik zou niet in een college stappen als ik niet mag knokken voor meer sociale huur­woningen en tegen huisjesmelkers. Dat doe ik dan ook en dat kan ik met bewijzen onderbouwen. Maar er is meer nodig. We kunnen ook coalities smeden met corporaties. Er is heel vaak discussie geweest of we met of tegen de corporaties moesten strijden. Wij waren bijvoorbeeld tegen de verhuurderheffing, terwijl de corporaties er uiteindelijk toch mee instemden. Maar wil je het Malieveld vol krijgen om het beleid de goede kant op te duwen, dan heb je bondgenoten nodig. Dat grotere plaatje moeten we blijven zien.'

 

Laurens Ivens is sinds juni 2014 wethouder Bouwen, Wonen en Dierenwelzijn in Amsterdam. Daarvoor was hij fractievoorzitter van de SP in Amsterdam en senior medewerker Publieke Zaken bij de ANWB.

Paulus Jansen is sinds mei 2014 wethouder Wonen, Ruimtelijke Ordening, Sport, Dierenwelzijn en Vastgoed in Utrecht. Daarvoor was hij bijna acht jaar lang woordvoerder Wonen, Energie, Water en Ruimtelijke Ordening namens de SP in de Tweede Kamer.