Tribune 6/2011 :: ‘Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding’

Tribune, juni 2011

Jan Marijnissen in gesprek met Hoogleraar pedagogiek Micha de Winter over kind en samenleving, opvoeding en onderwijs

‘Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding’

tekst: Jan Marijnissen foto's: Suzanne van de Kerk

Veel mensen vinden opvoeden ingewikkeld. Ze stellen zichzelf vragen als: hoe moet ik straffen? Moet ik eigenlijk wel straffen? Wat sta ik toe en wat niet? Micha de Winter, zelf vader, begrijpt dat wel, maar vindt ook dat ouders te veel onnodig bang en onzeker gemaakt worden; niet in de laatste plaats door professionals die beter zouden moeten weten.

Zijn motto: opvoeden doe je bij voorkeur samen met anderen.

Het is op een van die stralende dagen van april wanneer ik, geleid door mijn navigator, via binnendoorweggetjes in een idylle terechtkom. Het is een dorpje op een steenworp afstand van de stad Utrecht. Hier woont de man die algemeen achting geniet vanwege zijn bijzondere inzet voor het belang van het kind. Hij heeft vandaag ‘opadag’, dat wil zeggen dat hij en zijn vrouw bij hen thuis passen op hun twee kleinkinderen. De een baddert lekker in een teil en de ander leert op schoot van zijn vader, die er ook is, de toetsen van de piano te bewegen. We trekken ons terug in een tot kantoor verbouwde schuur bij het huis. Twee maal thee; het gesprek kan beginnen.

› Wat dacht je als eerste toen je de leeftijd hoorde van de schutter van Alphen aan de Rijn?

‘Hij was vierentwintig, toch? Het eerste wat ik dacht was: wist iemand dat er iets aan de hand was met die jongen? Dat moet haast wel. Daarom was ik verbijsterd dat hij een wapenvergunning had. Als ik met mijn bootje wil varen moet ik eerst een certificaat halen, daarvoor wordt mijn doopceel gelicht, en hij loopt zomaar rond met een wapenvergunning én wapens. Bizar.’

› Bestaan er wezenlijke verschillen tussen de jeugd van tegenwoordig en ons – we zijn beiden ongeveer even oud – destijds?

‘Die zijn er wel, al zijn er meer overeenkomsten. Maar om eens een in het oog springend verschil te noemen: mijn studenten lezen geen serieuze kranten en slechts heel weinig boeken. Ze zijn wel geïnteresseerd in informatie maar verwerven die op een andere manier, vooral via internet. Ik zie het ook aan mijn zoon: alles gaat via de computer. Ze weten tegenwoordig over heel veel dingen iets, bewonderenswaardig gewoon, maar de diepte in wordt al snel saai gevonden. Ik heb mijn manier van lesgeven daarop moeten aanpassen.’

› Hoe dan?

‘Door goed na te denken over hoe je de stof presenteert, door veel afwisseling te brengen en, vooral, door het uitlokken van debat. Ik heb heel veel gemotiveerde studenten. Maar natuurlijk, er zijn er ook die vallen onder de roemruchte zesjescultuur.’

› Maar sprekende over jouw vak lijken me intelligentie en inzet één ding, maar een mens- en maatschappijvisie lijkt me net zo belangrijk.

‘Klopt. Daarom vind ik de beste studenten ook de studenten die niet alleen goed zijn in ons vak en slim en nieuwsgierig zijn, maar ook een grote belangstelling en betrokkenheid aan de dag leggen voor de wereld om hen heen.’

› We kunnen niet spreken over dé jeugd van tegenwoordig?

‘Nee, net zomin als in de tijd dat wij jong waren. Gisteren was ik nog op een echt zwarte vmbo-school en dan zie je die verschillen tussen leerlingen ook. Je ziet daar jongens hangen in hun stoel, petje op, geen enkele interesse, waarschijnlijk net geblowd, er zit bijna geen leven in. Maar toen ik in een dance-klas kwam, zag ik weer dat de vitaliteit ervan afspat.’

› Volgens de lage schatting worden jaarlijks zo’n honderdduizend kinderen slachtoffer van mishandeling, misbruik en verwaarlozing.

‘Het is een walgelijk getal.’

› Neemt het toe?

‘Dat weten we niet; dat is moeilijk vast te stellen. Maar we kunnen wel vaststellen dat ondanks de toename van het belang van mensenrechten en de enorme toename van de grootte van het zorgapparaat, we dit probleem niet onder controle krijgen. Er is een hypothese die zegt dat het vroeger minder erg was omdat de sociale controle in de kleine, hechte gemeenschappen groter was.’

› Maar de normen waren toen ook anders.

‘Zeker. Een kind een schop geven als het iets verkeerds had gedaan, hoorde er toen gewoon bij.’

› Toch vraag je je af: honderdduizend kinderen slachtoffer. Hoe kan dat?

‘Die vraag stel ik mij ook. Hoe kan het? We wonen zo dicht op elkaar. Ik heb het zelf meegemaakt in mijn buurt. Plotseling hoorde ik overal zoemen dat er ook in mijn straat een kind werd mishandeld, terwijl ik geen flauw benul had. Toen dacht ik: hoe kan dit? Mijn conclusie: de doorgeschoten individualisering. Dat het individu belangrijker is geworden is natuurlijk prima. Maar dat proces van voortschrijdende individualisering heeft ook een schaduwzijde: we bemoeien ons steeds minder met elkaar. Laat staan dat je je bemoeit met de opvoeding door iemand anders. Dat is een groot taboe.’

› Is dat iets van de moderne tijd?

‘Binnen de zuilen was vroeger sprake van sociale controle. Overigens iets waar we toen ook lang niet altijd blij mee waren, maar er was wel meer onderlinge bemoeienis. Door het wegvallen van die verbanden is er een vacuüm ontstaan, en het gevolg is geweest dat er meer en meer individualisme is ontstaan.’

› Is er een constante waarneembaar als je de daders tegen het licht houdt?

‘Vaak kom je isolement en psychiatrische problemen tegen, vaak ook alcohol en drugs, vaak zijn mensen zelf in hun jeugd mishandeld. Het komt overal voor, ook op de Gooise matras.’ Hij zucht. ‘Daarom vind ik het ook moeilijk om over ‘daders’ te praten. Natuurlijk, daders zijn daders, maar om het fenomeen te kunnen begrijpen moeten we ook vanuit een ander perspectief ernaar kijken. Kijk, zo’n kind wordt mishandeld en soms zelfs, zoals Savanna, vermoord. Dat is het feit, maar interessant is natuurlijk ook de vraag: wat waren de omstandigheden, wat heeft de dader tot zijn daad gebracht, waarom greep er niemand in? De vraag waar ik mee zit is: nu er heden ten dage zo veel meer aandacht is voor slachtoffers, waarom dan niet voor deze categorie, nota bene de groep in de samenleving die het meest kwetsbaar is, kinderen.’

› Hoe verklaar je dat er steeds meer kinderen professionele hulp nodig hebben?

‘Ik heb hier cijfers van een collega van mij en daaruit blijkt dat het aantal aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg sinds 2004 met 58 procent is toegenomen. Het aantal contacten bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling stijgt sinds 2004 jaarlijks met gemiddeld 16 procent. De keren dat er een maatregel in het kader van de Jeugdreclassering is uitgevaardigd is sinds 2004 met 64 procent gestegen. Dat zijn enorme stijgingen, echt schokkend. De vraag is: hoe komt dit in godsnaam. De meeste professionals zeggen dan: ‘Zie je wel, er is iets mis met de jeugd van tegenwoordig en dus moeten we meer professionals hebben.’ Zo zegt PvdA’er Marleen Barth, hoofd van de ggz-lobby: ‘Er moet in elke school een psychiater komen.’ Ik denk dat hier helemaal niets van klopt. De Rotterdamse psychiater Verhulst doet al vele jaren epidemiologisch onderzoek naar problemen bij kinderen en zijn conclusie is dat er in de loop van de jaren op dat vlak niet veel veranderd is. Er is helemaal geen explosie van ADHD en depressies bij kinderen, de aantallen blijven vrij stabiel. We hebben dus te maken met een enorme toename van de vraag naar zorg, terwijl er eigenlijk geen grond voor is.’

‘De individualisering van de opvoeding is te ver doorgeschoten’

› Hoe ligt dat in vergelijking met andere landen?

‘Unicef rekent elk jaar uit dat de Nederlandse kinderen de gelukkigste zijn van de hele wereld. Mijn hypothese is eigenlijk: te vaak en te snel worden problemen bij kinderen omgezet in labels die toegang verschaffen tot de jeugdzorg. Ik zal je twee voorbeelden geven van hoe dat gaat. Ik houd me veel bezig met jongerenoverlast. Elke gemeente heeft daarvoor tegenwoordig een meldpunt. Het gevolg? Ouderen gaan niet meer naar die jongeren toe om het over die overlast te hebben, nee, ze bellen het meldpunt, die schakelt professionals in en aan het eind van het liedje wordt er niks opgelost. Dan de ADHD-explosie. Jantje is thuis druk, op school af en toe lastig, en het eerste wat wordt gezegd is: ‘Zullen we niet eens naar Jantje laten kijken?’ Op school is dan meestal wel een zogenaamd zorgteam dat zorgt voor een indicatie. Deze teams zijn de grote producenten van die labels. En vergeet niet: elk verstrekt label staat weer voor een dbc (diagnose-behandelcombinatie), en is goed voor een ‘rugzakje’ met geld voor het kind en de school. Ik heb duizenden voorbeelden van hoe dit systeem uit de hand gelopen is. Het lijkt wel een industrie die zijn eigen vraag genereert.’

› Maar is het niet zo dat kinderen nu dagelijks veel meer impressies opdoen dan vroeger? Allemaal impulsen.

‘Ja, maar dat zeiden ze in 1900 ook al. Mijn zoon had vroeger toen hij zat te studeren altijd muziek aanstaan, zat tegelijkertijd te msn’en, en weet ik niet wat allemaal. Of het verstandig is weet ik niet, maar volwassenen denken altijd als kinderen iets anders doen dan zij, dat het niet goed kan zijn. Maar zij groeien ermee op. Er wordt zelfs beweerd dat de werking van onze hersenen verandert onder invloed van al die nieuwe technologie om ons heen. We worden er springerig van en kunnen niet meer de rust opbrengen om een boek te lezen. We missen contemplatie. Ik merk het zelf ook. Voor dat boek dat ik geschreven heb ben ik een half jaar in Wassenaar in een soort wetenschappelijk klooster gaan zitten, ik had twee weken nodig om de rust te krijgen die nodig was voor het schrijven.’

‘Opvoeding is meer dan puppytraining’

› Ik laat Micha een krantenbericht lezen. De kop: ‘Strop door komst jop.’ Het stukje vertelt over een buurt in Berghem die geen jongeren-ontmoetingsplek wil omdat dat alleen maar overlast geeft en, vooral, zal leiden tot waardedaling van hun woningen. Men vreest ‘geluidsoverlast, ongewenst afval, schade door vernielingen van natuur en eigendommen, en een daling van het veiligheidsgevoel door bedreigingen’.

‘Is dit echt of is het een grap? Dit is een symptoom van de maatschappelijke ziekte waar ik aandacht voor vraag. Het is de afbraak van wat ik de pedagogische civil society noem. Die mensen die dit zeggen hebben zelf ook kinderen, misschien nu nog klein, maar als ze straks in de puberteit komen willen die ook hun leeftijdsgenoten kunnen treffen om te hangen en te kletsen. Dit is een voorbeeld van mensen die hun eigen belang zo opblazen dat ze niet meer zien dat ze ook nog deel uitmaken van een sociaal leven met anderen. Dit is individualisme, angst en boosheid ten voeten uit. Het grappige is trouwens dat onderzoek heeft uitgewezen dat juist in dooie buurten de waarde van huizen daalt; juist in levendige, jeugdige buurten stijgt de waarde.’

› In de aanpak van hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren pleit je in je boek tegen de overdaad aan technologische, anonieme middelen en voor de rechtstreekse confrontatie.

‘Opvoeden en tot een vergelijk komen door middel van overleg en afspraken is domweg veel effectiever.’

› Vind jij ook dat we meer blauw op straat moeten hebben?

‘Kijk, grenzen zijn er om bewaakt te worden en daar heb je de politieagent soms bij nodig. Helder. In het verleden zijn we daar misschien te soft in geweest. Maar meer blauw op straat is geen vervanger voor wijkende opvoeders, en ook geen substituut voor gesprekken van mensen onder elkaar waarin ze samen problemen oplossen door afspraken te maken.’

› De meeste jongeren komen na verloop van tijd, wanneer ze op zichzelf of samen gaan wonen, toch gewoon vanzelf op het rechte pad?

‘Ja, dat geldt voor tachtig, negentig procent van de jongeren, behalve voor diegenen die al op jonge leeftijd in aanraking zijn gekomen met echte criminaliteit.’

› De kern van je boodschap is eigenlijk: de individualisering van de opvoeding is doorgeschoten.

‘Ja. Elk onderzoek, ook neurobiologisch onderzoek, wijst uit dat kinderen het best gedijen in rijke, sociale netwerken. Hoe meer volwassenen er buiten de ouders bij de opvoeding betrokken zijn, hoe beter het is voor een kind. En wat we zien is dat die netwerken juist aan het afkalven zijn. Wat ze in Amerika bedoelen met: bowling alone.’

› Niet alleen die netwerken kalven af, maar mensen hebben ook steeds meer de neiging om weg te kijken in plaats van iets te zeggen en op te treden, is mijn indruk.

‘Zeker, maar het interessante is – en dat blijkt ook uit ons eigen onderzoek – dat de wal het schip aan het keren is. Ik zie ontzettend veel ouders die begrijpen dat het goed is wanneer meerdere volwassenen betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen. Ik zie het ook op ouderavonden waar ik spreek, daar komen soms driehonderd ouders op af.’

› Ja, die komen voor jou.

‘Oké, dat mag zo zijn, maar ik merk tijdens de discussie die losbarst op zo’n avond dat die ouders allemaal zoeken naar antwoorden waar de anderen ook naar op zoek zijn. Ik weet zeker dat het voor ouders goed is wanneer er contact bestaat, dat er uitwisseling is van ervaringen. Laatst zat ik in een discussie over hoe om te gaan met de kinderen in relatie tot alcoholgebruik. Heel mooi om te zien hoe dat dan gaat.’

› Wreekt zich hier niet dat we hebben gekozen voor een 24-uurseconomie waarin ook nog eens beide partners geacht worden te werken?

‘Maar zeker. Maar nogmaals, ik denk dat de wal het schip aan het keren is. Die ratrace heeft zijn schaduwkant en mijn indruk is dat steeds meer mensen zich daar bewust van worden. Ik ken een kinderdagverblijf waar de leiding het vervelend vond dat er nooit iets gemeenschappelijks was van alle kinderen, alle ouders en de teamleden. Dus besloot men op zaterdagochtend een gezinsfietstocht te houden, met iedereen. Tot hun verbazing kwam iedereen opdagen, dat bleek dus in een enorme behoefte te voorzien. Echt, er bestaat een grote behoefte om het opvoeden van kinderen met anderen te delen.’

› Laten we het eens over het doel van de opvoeding hebben. In je boek schrijf je dat de opvoeding ook moet gaan over ‘het begrijpen en internaliseren van democratisch burgerschap, humaniteit en vrijheid’.

‘Opvoeding is meer dan een puppytraining. Kijk, mijn gevoel is dat de democratie en de rechtsstaat in gevaar zijn. Vissen denken niet na over het water waarin ze zwemmen, zo is het ook met veel jongeren die denken dat vrijheid, mensenrechten en democratie vanzelfsprekendheden zijn. En dat zijn ze niet. Zeker, de democratie kent gebreken, maar er is nergens ter wereld een beter systeem om een beetje fatsoenlijk met elkaar te leven. We moeten daar veel meer en intensiever bij stilstaan, in de opvoeding en in het onderwijs, impliciet en expliciet. Respect, wederkerigheid en begrip voor de ander zijn zaken die je moet leren. Vergeet niet: alle grote, wrede conflicten in de wereld zijn altijd en overal begonnen met het dehumaniseren van de ander.’

› Maar hoe breng je dit over op leerlingen?

‘Wij zijn met ons project begonnen na de moord op Theo van Gogh in 2004. Zelfs op basisscholen gebeurden in de nasleep op die moord de meest verhitte dingen: kinderen die hun leraren verrot scholden, maar ook leerkrachten die het helemaal zat waren. Wat te denken van een kind van acht dat zegt: ‘De juf moet dood, want de juf is geen goede moslim. En ik mag dat zeggen, want ook ik heb vrijheid van meningsuiting.’ Leerkrachten woedend natuurlijk. Toen heb ik hen gevraagd wie dat meisje ooit heeft uitgelegd dat dit geen juiste uitleg is van de vrijheid van meningsuiting. Want vrijheid van meningsuiting betekent niet dat je anderen mag uitschelden, kwetsen of op een andere manier in zijn integriteit schaden. Voor kinderen is dit een verdomd ingewikkelde vorm van vrijheid. Kijk eens wat erover gediscussieerd wordt op de opiniepagina’s van de kranten; en kinderen zouden dat dan allemaal uit zichzelf moeten kunnen begrijpen? Natuurlijk niet, daarom moeten we de basisprincipes van de democratie uitleggen, juist op school.’

› Maar hoe doe je dat?

‘Wij hebben de afgelopen vijf jaar projecten ontwikkeld waarmee we de leerlingen vertrouwd maken met die principes die de democratie kenmerken. Zo leren we ze samen beslissingen te nemen over dingen waar ze het niet over eens zijn. Je kunt net zo lang doorpraten totdat iedereen het eens is; je kunt de meerderheid laten beslissen, maar hoe ga je dan met de minderheid om; allemaal op het niveau van die kinderen. We hebben ook lessen ontwikkeld die uitleggen wat het verschil is tussen democratie en dictatuur. Een andere gaat weer over de vraag: wat is rechtvaardigheid?’

› Je vindt dat dit op alle scholen onder-wezen moet worden?

‘Ja, dat vind ik. Het is te belangrijk om onbesproken te laten. En sinds 2005 staat dat ook in de wet, maar de uitvoering verschilt nogal per school. Want de zogenaamde vrijheid van onderwijs maakt dat elke school zelf mag bepalen hoe men invulling geeft aan die wettelijke verplichting iets te doen aan ‘burgerschap’. Het resultaat is dat sommige scholen er nauwelijks iets aan doen, maar andere doen het prima.’

› Je stelt dat we allemaal in een opvoedingskramp verkeren, als gevolg van angst. Hoezo een kramp, en hoezo als gevolg van angst?

‘Als je bijvoorbeeld ziet hoe angstig mensen zijn voor de Cito-toets van hun kinderen. Het belang dat aan die toets wordt gehecht is ook veel te groot, bij de school en daarom ook bij de ouders. We worden van alle kanten, vooral door lobbygroepen, voor van alles en nog wat bang gemaakt en dat leidt tot een wijdverbreide kramp. En dat is natuurlijk weer niet bevorderlijk voor een goede, ontspannen opvoeding. De consultatiebureaus vragen de ouders van een kind van acht weken werkelijk het hemd van het lijf, allemaal met de nobelste bedoelingen – geen Savanna’s meer – maar het werkt contraproductief. Mensen haken daardoor af en zo zijn we samen dat fantastische systeem van consultatiebureaus aan het ontmantelen.’

› Zijn de drie r’en van vroeger eigenlijk niet gewoon nog steeds de essentie van de opvoeding: rust, reinheid en regelmaat?

‘Ik heb er zelf ooit mijn eigen drie r’en aan toegevoegd: recht, respect en ruimte. De oude r’en gaan immers meer over verzorging dan over opvoeding. Te vaak wordt gedacht dat opvoeding gelijk staat aan consequent zijn, en positief gedrag belonen en negatief gedrag negeren. Ik maak daar bezwaar tegen. Je moet je ook de vraag stellen: waartoe voeden wij op?’

› Is het eigenlijk niet raar dat iedereen zomaar mag opvoeden, terwijl je zelfs voor het grootbrengen van varkens een diploma moet hebben?

‘Daarom vind ik die consultatiebureaus ook zo belangrijk. Helaas worden die bureaus nu vooral ingezet om stoornissen bij kinderen eruit te halen. Want dat is bij uitstek de plek waar het dáárover moet gaan: hoe voed je op. Helaas is daar steeds minder aandacht voor. Ik vind dat er daarnaast nog meer plekken zouden moeten zijn waar ouders – liefst met elkaar – praten over de opvoeding; we hoeven het niet allemaal aan de professionals over te laten. Dat kan op scholen en op de kinderopvang. Onderzoek laat zien: hoe beter het contact tussen de school en de ouders, hoe beter het is voor het kind. Het bevordert schoolsucces én maatschappelijk succes.’

› In je boek zeg je dat de neoliberale filosofie niet alleen de economie domineert maar ook het jeugdbeleid. Hoezo?

‘Wel, de neoliberale filosofie schrijft voor dat we alles, dus ook de problemen van en met jongeren, moeten herleiden tot het individu. De mens is immers vrij in zijn keuze en dus voor honderd procent verantwoordelijk voor zijn gedrag. Oog voor de invloed van sociaaleconomische factoren hebben de neoliberalen niet. Gevolg is dat alle remedies en therapieën individueel zijn en maatschappelijke misstanden in stand blijven. Ondertussen werden nuttige voorzieningen en afspraken afgeschaft, zoals het net van wijkverpleegkundigen en onderwijzers die elk jaar bij de leerlingen thuis gingen kijken.’

‘De neoliberale filosofie domineert naast de economie ook het jeugdbeleid’

› Waarom hebben we de afgelopen decennia zou weinig gehoord van de mensen uit jouw beroepsgroep?

‘Goeie vraag. In de jaren zestig en zeventig waren er nog wel sociaal pedagogen die zich inzetten voor bijvoorbeeld kansarme jongeren, zoals dat toen heette. Maar dat pedagogen zich ook met politiek en samenleving bemoeiden is nog langer geleden. Vanaf begin jaren tachtig zijn de meeste meegegaan in die neoliberale kijk op dingen. In de afgelopen jaren is dat eigenlijk steeds erger geworden. De overgrote meerderheid heeft zich op die klinische aanpak gestort. De meeste zijn dus ook gaan werken in de diagnostiek en houden zich als therapeut bezig met het behandelen van psychosociale problemen, ADHD, enzovoorts. Dit geldt trouwens ook voor het onderzoek in het kader van de pedagogiek. Voor individu-gerelateerd, psychosociaal onderzoek is veel meer geld beschikbaar dan voor pedagogisch onderzoek dat gericht is op de relatie individu – omgeving.’

› Is er een kentering gaande?

‘De disproportionele aandacht voor de psychosociale kant is nog steeds zó massief. En de belangrijkste reden is dat daarvoor geld binnen te halen is. En voor mijn tak van sport komt wel wat meer steun, maar het is nog steeds een heel smal deel van de pedagogiek. Hoewel, ik ben wel optimistisch. Ik ben vijf jaar geleden begonnen met een masteropleiding op dit terrein omdat alleen al de Universiteit Utrecht jaarlijks 350 studenten pedagogiek aflevert, die allemaal de klinische kant opgingen. Ik dacht: dat kan niet goed gaan. Daarom zijn wij die opleiding ‘maatschappelijke opvoedingsvraagstukken’ begonnen, waarin we het vooral hebben over de relatie tussen de maatschappelijke omstandigheden, opvoeden en beleid. Nu melden zich jaarlijks zo’n zestig studenten voor die opleiding. Toch een aardig resultaat.’

› En komen je studenten ook aan het werk?

‘Ja, dat gaat heel goed. Veel komen er bij gemeenten terecht en dat zal nog wel verder toenemen nu het hele jeugdbeleid aan de gemeenten wordt toebedeeld.’

› Je bent voor vitale buurten die divers zijn samengesteld. Waar moet je beginnen?

‘Overal komen nu die Centra voor Jeugd en Gezin. Mijn advies is: maak van die centra dé plek in de buurt voor kinderen en hun ouders. Zorg dat daar de problemen, bijvoorbeeld met hangjongeren, opgelost kunnen worden. We moeten op zoek naar nieuwe vormen, naar een nieuwe infrastructuur die ons op een moderne manier bij elkaar brengt. We moeten leren samen te leven door samen te werken.’

› Welke tips heb je voor ouders van jonge kinderen.

‘Ik heb er in ieder geval één, niet vanuit de theorie maar meer vanuit mijn eigen ervaring als vader. Toen wij kinderen kregen, hebben we besloten met andere ouders samen een crèche te beginnen. Die ervaring heeft mij geleerd dat als je de opvoeding van je kind deelt met anderen, dat het leven en de opvoeding veel makkelijker en prettiger maakt. Je bespreekt samen je problemen en je dilemma’s, je helpt elkaar uit de brand als je bijvoorbeeld ziek bent, je bent er gewoon voor elkaar. Dat is een enorme steun.’

Prof. dr. Micha de Winter is in 1951 geboren in Oss. Zijn vader was onderzoeker bij het bedrijf Organon dat nu – opgekocht door MSD – zo in de problemen is. Micha is hoogleraar Pedagogiek aan de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde vele artikelen en boeken, zoals ‘Het voorspelbare kind’, ‘Kinderen als medeburgers’, ‘Het alziend oog van de leerling’ en ‘Opvoeding in democratie’. Daarnaast adviseert hij zowel de regering als het parlement inzake pedagogische vraagstukken. Hij is ook nog lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

‘Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding.’

Dat is de titel die prijkt op zijn laatste boek, dat onlangs uitkwam bij uitgeverij SWP in Amsterdam. Het honderdvijftig pagina’s tellende werk kreeg als ondertitel mee: ‘Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding.’ Het boek was de directe aanleiding voor het houden van dit vraaggesprek.