publicatie

Tribune 1/2010 :: “Een betere wereld begint met betere ouders”

Tribune, januari 2010

Jan Marijnissen in gesprek met Midas Dekkers

“Een betere wereld begint met betere ouders”

Het was merkwaardig stil rond Midas Dekkers in het Darwinjaar 2009. Tijd om eens bij te praten over de nieuwste inzichten van de biologie en het actuele belang van de evolutieleer van Darwin. Over tijgers en wolven, genen en opvoeding, religie en wetenschap.

Tekst: Jan Marijnissen Foto: Suzanne van de Kerk

Hij is in 1946 in Haarlem geboren als Wandert Dekkers. Die voornaam ruilde hij in voor Midas; niet naar koning Midas, maar naar een stripfiguur met die naam. Na een lang verblijf in Buren, in de Betuwe, woont hij nu in het voormalige raadhuis van de in 1966 opgeheven gemeente Weesperkarspel, met aan de voorkant zicht op de Vecht en aan de achterkant op de kerk van Weesp. We spreken elkaar in de voormalige raadzaal, nu de werkkamer van onze ‘nationale bioloog’. We zijn omringd door heel veel boeken (“Bijna allemaal non-fictie, hoor”), maar natuurlijk ook door schedels en opgezette dieren. Zijn grote bureau staat aan het raam, met een oude IBM-typemachine erop. Nee, voor hem geen computer; geen internet, geen e-mail, geen Word. “Ik heb geleerd om eerst na te denken en dan pas te gaan typen. Ik ben begonnen toen corrigeren nog niet zo makkelijk was. Twee velletjes met carbon ertussen, je weet wel.” Onze afspraak is tot stand gekomen via brieven en kaartjes. Ik weet, we kunnen hier een rustige, lange conversatie houden. Over de dieren, over de mensen, en over die ene mens: Darwin. Een carillon in de omgeving pingelt er van tijd tot tijd vrolijk tussendoor. We nemen plaats aan de lange tafel, rechts van mij liggen twee boeken over de dodo.

De zoon van een kastelein heeft tientallen boeken over mens en dier op zijn naam staan, voor jeugdigen en volwassenen. De Vergankelijkheid, Lief Dier, Lichamelijke Opvoeding, titels die allemaal een breed publiek hebben bereikt. Dekkers paart zijn enorme kennis van mens en dier aan een relativerende stijl. Hij bedient zich graag van humor en heeft het understatement tot kunst verheven. Meer dan vijfentwintig jaar was hij elke zondagochtend voor Vroege Vogels te horen op de VARA-radio: meer dan twaalfhonderd columns heeft hij er uitgesproken. Die zijn in twee dikke boeken samengebracht onder de titel Alle Beesten. Zowat alle dieren komen langs. Van de wolfshond tot de luis en van de mier tot de steppewisent. Maar ook de schijtlijster en het bloedlichaampje, de kloothommel en het feestvarken.

In zijn voorwoord bij dit meer dan vijftienhonderd pagina’s tellende boek schrijft hij:

Hoe bereik je de waarheid? Met omtrekkende bewegingen. Mijd de kortste weg! Kies mijlen op zevens, tast rond, keer regelmatig op je schreden terug. Komen doe je er zo ook niet, maar je kunt haar soms uit de verte zien liggen, de waarheid. Wie recht op zijn doel afgaat, wordt nooit een geleerde, laat staan een columnist; eerder vindt hij emplooi in de transportsector. (…) Raast u maar voort op de snelwegen van onze tijd, elektronisch of nog gewoon van asfalt, ik weet hier en daar nog een kronkelpaadje om te kuieren, een boerenhek met een stuk touw eraan, een sloot om in te vallen. Gaat u maar vast met de tijd mee, ik kom zo wel. Maar wees voorzichtig: mijd de kortste weg!

Waartoe zijn wij op aarde?

“Tot niets.”

Spreek vrijuit.

“Je moet een moderne bioloog nooit vragen naar de zin van het leven. Het zijn de meest nihilistische mensen die er zijn. Elke levensovertuiging heeft tot doel het leven draaglijk te maken. Maar biologen hebben die prachtige evolutieleer. Wij hoeven geen beroep te doen op goden, heksen, tovenaars, Klazienen uit Zalk of andere kwakzalvers om de wereld te verklaren. Met mijn verstand begrijp ik dat we al die onzin niet nodig hebben, maar ook mijn hartje zegt me dat je voor troost ‘boven’ moet zijn. Biologen hebben weinig troost te bieden.”

Toch bijzonder dat mensen troost kunnen ontlenen aan iets wat waarschijnlijk niet bestaat.

“Religie is een kenmerk van de menselijke soort. Zie je iets met een heel lange nek, dan heb je waarschijnlijk van doen met een giraffe; zie je iets grijs, iets diks met een slurf, dan is het bijna zeker een olifant. De mens herken je – overal en altijd – aan de religie. Open je graven van vijftigduizend jaar geleden: het eerste wat je tegenkomt zijn geen nuttige dingen, geen hamers, geen beitels. Nee, je vindt wierookvaatjes, heiligenbeeldjes en zo.”

Hoe lang loopt de mens nu rond op deze wereld?

“Het ligt eraan wat je een mens noemt. Onze beschaving is tienduizend jaar oud. Je kunt van ‘de mens’ spreken vanaf twee- tot driehonderdduizend jaar geleden.”

Dan zou je toch ook op dit vlak een ontwikkeling moeten kunnen zien? Zeker na de Verlichting en alle nieuwe, wetenschappelijke inzichten.

“Vijfentwintig jaar geleden, toen de secularisatie toesloeg, dacht ik nog: dat gaat goed. Kerken worden tapijthallen en kappelletjes kroegen. We zijn waar we wezen willen. Maar even later kwamen er mensen vanuit oorden waar, tot mijn verbazing, de Verlichting nog niet was doorgedrongen. Toen begreep ik dat we hier eerder uitzondering waren dan regel. Je moet gewoon toegeven dat de mens op dit vlak nog steeds in dezelfde fase verkeert waarin we ons altijd al bevonden. De Verlichting, de nieuwe tijd, de vrije geest? We moeten dat relativeren. Het lichaam is veel dominanter dan we dachten.”

“Je hebt twee soorten dieren: de solitaire en de sociale. Neem nou bijvoorbeeld een tijger. Die sjouwt op z’n eentje een beetje door het bos en heeft niets met andere tijgers te maken. Nou vooruit, een keer per jaar misschien: om te neuken. Maar dan de wolf: een wolf in z’n eentje, dat wordt niks. Dat is geen wolf. En waarom? Een wolf moet samenwerken om z’n eten te kunnen bemachtigen. Een kariboe kan hij niet alleen te lijf. Dus een poes, afstammeling van de tijger, jaagt en verorbert zijn muisje alleen; een hond, afstammeling van de wolf, wil altijd zijn baasje dienen en alles gezamenlijk doen. Net als de hond is de mens een sociale diersoort. Ook wij moeten, zeker in deze moderne tijd, samenwerken om te overleven. Alleen zijn we onthand, kunnen we niks. We zijn genetisch geprogrammeerd op samenwerking, maar tegelijkertijd moeten we ook egoïsten zijn. Want als je eenmaal met z’n allen de koek hebt binnengesleept, begint het gevecht om de verdeling. Hier gaat de politiek over; hier komen begrippen als menswaardigheid in beeld. Het gaat om het evenwicht tussen aan de ene kant samenwerken en aan de andere kant opkomen voor je eigen belang en het belang van je gezin.”

Maar waar komt God dan in beeld?

“Dat heeft hier alles mee te maken. Omdát wij een sociale diersoort zijn, moeten wij mechanismen hebben om bij elkaar te blijven. Het beste daarvoor is…een grote leider. Maar de baas, Balkenende bijvoorbeeld, maakt weleens een fout. Het gevolg: heibel binnen de groep. De ene wil die baas, en de andere wil die ander. Kortom, een hoop gedoe. Dus hebben we een baas uitgevonden die niet bestaat. En die kan bijgevolg ook geen fouten maken. Ga naar een kerk en kijk gewoon. Wat zie je? Je ziet de mensen buigen, deemoed tonen, knielen, God prijzen. Het is precies hetzelfde gedrag als van onderdanige wolven. Ook als het om straf gaat. Straf opgelegd door de bovenbaas wordt nederig aanvaard. Dat zie je ook bij honden; poezen en katten reageren heel anders. Daarom hebben wij als sociale dieren presidenten, koningen en keizers én een god. Het zit in onze genen gebakken.”

Toch kiezen veel mensen voor een seculier bestaan.

“Als je kijkt naar het verleden, als je kijkt naar de rest van de wereld, dan zie je dat de gelovigen het over-, overgrote deel vormen. Een seculier bestaan is uitzondering. Wij zijn abnormaal. We mogen het nu zijn en zeggen, maar liefst niet te luid. Het is net als met de manier waarop mensen met dieren omgaan. Wij gaan hier – met uitzondering van de bio-industrie – redelijk aardig om met dieren, maar hoe anders is dat in de rest van de wereld? Wij vormen een beschaafd eilandje in een zee van mensen die helemaal niet aardig doen tegen dieren en wel aardig doen tegen de baas, tegen God. Wij zijn gek, wij doen immers het tegenovergestelde.”

Nu zeggen mensen als Richard Dawkins: religie is niet neutraal. In naam van de religie wordt veel kwaad aangericht.

“Ik ben pacifist. Dan zou ik dus moeten zeggen: we schaffen alle legers af. Je kunt dat wel bedenken, je kunt het wel zeggen, maar probeer het maar eens te realiseren. De biologie heeft aangetoond dat veel van wat wij doen, naar de maatstaven van de moderne tijd, niet rationeel is. Maar als je nu ziet dat de hele mensheid eenzelfde krankzinnig gedrag vertoont, dan ga je als bioloog al snel denken dat dat aangeboren gedrag is. Maar er is meer. Zonder religie had de mensheid het waarschijnlijk niet zo ver geschopt. Religie heeft ons ook een samenbindend middel gegeven. Zonder religie zou de mensheid waarschijnlijk al lang zijn uitgestorven.”

De bioloog Frans de Waal, bekend geworden door zijn onderzoek naar agressie en empathie bij apen, zegt dat moraal al bestond voordat de mens verscheen. Hoe verhoudt zich dat dan tot wat jij zegt?

“Maar wat Frans – ik ken ’m goed – vergeet te zeggen is dat die moraal alleen geldt binnen de soort. Eigenlijk alleen binnen de groep. Maar buiten de groep, buiten de soort, doen we de meest vreselijke dingen. Hoe erger, hoe mooier het is. Want dat versterkt alleen maar de band binnen de groep. Een voorbeeld van Konrad Lorenz. Waarom gakken ganzen zo veel en hard, als je door een troep ganzen heen loopt? Dat is niet zozeer om jou te verjagen, als wel om de onderlinge band te versterken. Je kunt dus de onderlinge band versterken door aardig tegen elkaar te zijn, door elkaar te gaan vlooien bijvoorbeeld, maar het kan ook door samen een derde uit te vloeken.”

Oké, maar blijft zijn stelling dat altruïsme en empathie overal voorkomen in het dierenrijk. Ik dacht dat het een menselijke vinding was.

“Frans de Waal was een van de eersten die vaststelde dat er bij apen na agressie ook verzoening plaatsvindt, want anders zou de oppasser op een ochtend alleen maar botjes moeten aantreffen als resten van wat eens een welvarende apentroep was. Wat we eigenlijk zien is de wisselende verhouding tussen samenwerken en opkomen voor je eigen belang. Maar, nogmaals, dit geldt alleen binnen de groep. Breken apen los in de dierentuin en komen ze een zwakkere soort tegen, hoed je dan maar. Bij mensen is het net zo. Mensen doen alleen maar aardig tegen dieren wanneer die dieren op mensen lijken, de ogen mooi naar voren staan, ze rechtop lopen, een beetje bloot zijn.

Maar oh wee, als dieren anders zijn. Dan vinden we ze eng en willen we er niks mee te maken hebben.”

Bestaat er eigenlijk wel een kwalitatief verschil tussen de mens en de andere sociale dieren?

“Nee, nul komma nul.”

Maakt zelfs ons brein niet dat er toch een kwalitatief verschil bestaat?

“Nee. Vraag aan een giraffe: ‘Waarom zijn giraffes de hoogste dieren?’ Hij zal antwoorden: ‘Omdat wij de langste nekken hebben.’ Daarmee onderscheidt hij zich immers van de rest van het dierenrijk. Het is raar om te denken dat je door het hebben van een onderscheidend kenmerk de hoogste in rang bent.”

Maar waar zijn die universiteiten van de giraffes dan?

“Dat is het misverstand. Giraffes hebben geen universiteiten nodig. Alle dieren wordt geboren met de vermogens om in leven te blijven. Niet met meer, en ook niet met minder. Meer zou alleen maar in de weg zitten en minder stelt je niet in staat om te overleven. Als een giraffe of een olifant of een lintworm kan overleven zonder naar de universiteit te gaan, waarom zou-ie dat dan willen?”

Door middel van medische kennis zou-ie zijn leven kunnen verlengen en zijn pijn verzachten.

“Kennelijk heeft elk dier voldoende middelen tot zijn beschikking om een dierwaardig bestaan te leiden. Zonder al die flauwekul van ons. Wij hebben ons gespecialiseerd in kennis, steeds meer kennis. Andere eigenschappen die we hadden, hebben wij in onze ontwikkeling veronachtzaamd. En één ding weten we zeker: specialisatie loopt in de evolutie altijd dood. Giraffes krijgen steeds langere nekken waardoor ze anatomisch steeds grotere problemen krijgen, bijvoorbeeld met lopen. Er hoeft maar iets te gebeuren of de giraffes sterven uit. Generalisten zoals kakkerlakken echter, die bestaan al tweehonderd miljoen jaar. Die hebben het vermogen om zich aan te passen aan alle mogelijke omstandigheden. Door zich niet te specialiseren en door zich te gedragen als echte opportunisten kunnen ze overleven. Zijn er geen beschuiten met muisjes, dan eten ze gewoon uit het doucheputje. Wij mensen hebben ons ooit toegelegd op ons verstand. Dan kun je wel zeggen: we zijn de verstandigste en daarom de beste. Maar nee, je kunt niet meer zeggen dan: wij zijn binnen ons specialisme het verst gevorderd. Maar ook dit specialisme zal doodlopen, net als alle andere gespecialiseerde dieren. Het gemiddelde bestaan van een gespecialiseerde diersoort is zo’n miljoen jaar. Generalisten kunnen honderden miljoenen jaren bestaan.”

Wij hebben wel het vermogen om onze dijken te verhogen als het klimaat verandert.

“Zeker, en die dijken bouwen we al. Daarom wonen we op plaatsen in Zuid-Holland op wel bijna zeven meter onder zeeniveau. Daarmee zijn we natuurlijk erg kwetsbaar. Hadden we dat niet gedaan, dan hadden we nu allemaal op de Veluwe gewoond. En dan hadden we ook geen probleem. Zo eenvoudig is het. Elke oplossing creëert zijn eigen nieuwe probleem en risico.”

Wat zijn naar jouw idee de gevaren die ons bedreigen?

“Kies maar, er zijn er zo veel. Persoonlijk denk ik dat we het meest te vrezen hebben van een of ander nieuw virus. Zodra een virus sneller muteert dan onze Osterhausen kunnen bijhouden, hebben we een probleem. Zelfs nu hebben we alleen een vaccin, een echt geneesmiddel hebben we niet. Vlak na de Middeleeuwen hebben we de pest gehad, waarbij eenderde van de bevolking van West-Europa het loodje legde. De pest kwam en vertrok, en niemand weet waarom. Het was in ieder geval niet zo dat we destijds een zalfje hadden tegen de pest. Leefde je toen, dan zou je waarschijnlijk zeggen: de pestbacil is het hoogst geëvolueerde dier.”

De mens vormt dus niet het eindstadium van de evolutie. Sterker, we moeten vrezen voor ons eigen voortbestaan.

“Ik heb hier de dertiendelige dierenencyclopedie Het Leven der Dieren staan, van Grzimek. Vroeger stond de mens altijd in het eerste of het laatste deel. Bij Grzimek staat ‘de mens’ in deel tien. Koeien en paarden staan verderop in de serie. De stamboom der dieren is geen kerstboom met een brede voet en de mens bovenaan: wij zijn ook maar een gewone zijtak.”

De evolutie. Wat is de verdienste van Darwin geweest?

“Darwin heeft ons een nieuw wereldbeeld gegeven, waarbinnen alles zijn plekje vindt zonder dat we onze toevlucht moeten nemen tot godsdienst.”

Al heeft hij het mysterie van ‘het begin’ ook niet opgelost.

“De evolutieleer gaat over de ontwikkeling. Van het allereerste begin weten wij nog steeds bijna niks. Biologie begint per definitie bij het eerste leven. Wat Darwin beweert, is dat jij en ik, maar ook mijnheer Balkenende, het kikkervisje en het griepvirus allemaal afstammen van de ene, allereerste oercel. Wij zijn allemaal familie van elkaar. Voor Darwin was de biologie een soort rariteitenkabinet: veel leuke verhalen, maar het hing als los zand aan elkaar. Vóór Darwin werd de ordening door god verschaft, hij was immers de schepper met een bedoeling. Ná Darwin weten we dat er een organisch verband bestaat tussen alles wat leeft. Als er geen vak geschiedenis zou zijn, zou je niet begrijpen waarom er landen zijn, waarom ze de vormen hebben die ze hebben, waarom er koningen zijn. Weet je iets van geschiedenis, dan weet je dat de koningin afstamt van haar voorvaderen, met een bastaard hier en een bastaard daar, iemand de kop afgeslagen, allemaal niet fraai. Nou, evolutie is niets anders dan geschiedenis.”

Hoe verklaar je dat er in bepaalde kringen sprake is van een soort opleving van het creationisme?

“Het is nooit weggeweest. Het is altijd de hoofdstroming geweest en dat zal het ook blijven. Vervelend bijeffect van het Darwinjaar is geweest dat er meer aandacht voor het creationisme was dan gewenst. Overal hebben ze hun prietpraat weer kunnen verkopen. In deze tijd van ietsisme vinden veel programmamakers dat toch wel interessant. Wij biologen kunnen daar slechts de rede tegenover stellen. En die is voor de meeste mensen niet interessant. Mensen hebben de neiging om alleen te willen luisteren naar wat ze willen horen.”

Wij hebben beiden op een katholieke school gezeten, maar daar werd het creationisme toch niet gepredikt.

“Er is een boekje: Darwin in domineesland. Het is het leerzaamste boekje van het hele Darwinjaar. Het geeft inzicht in de verschillende wijzen waarop katholieken en protestanten om zijn gegaan met de evolutieleer. Toen al die dingen van en over Darwin bekend werden hadden de katholieken een paus, Leo XIII, die daar allemaal niet zo mee zat. Kijk, katholieken zeggen: we pakken eerst een pilsje. En dan kijken ze er nog eens naar en dan zeggen ze: het valt allemaal reuze mee. Neem de jezuïet en antropoloog Teilhard de Jardin, al in de jaren twintig van de vorige eeuw een pleitbezorger van de gedachte dat de mens afstamt van de aap. De protestanten echter – dat zijn meer van die zelfdenkers – die hadden wel door dat het scheppingsverhaal en de evolutieleer op geen enkele wijze met elkaar te verzoenen zijn.”

Vind je dat de wetenschap de plaats in de samenleving heeft die ze verdient?

“Ik vind de wetenschap een bron van plezier. Net als cultuur, kunst, en muziek. Kun je je een maatschappij zonder muziek voorstellen? Zeker, maar je kunt je geen mens voorstellen zonder muziek. In diezelfde graven waar je die wierookvaatjes vindt, vind je fluitjes en trommeltjes. De zucht naar een opperwezen, de zucht naar muziek, de zucht naar kennis is ons aangeboren. Al is vaak de kennis van vandaag de prietpraat van morgen.”

De blootlegging van het menselijk genoom is toch een enorme doorbraak. En wat te denken van onze groeiende kennis van de werking van de hersenen. Dat is morgen toch geen prietpraat?

“In Darwins leer zat één groot gat, en dat was de erfelijkheid. In de jaren dertig waren er drie topbiologen en die hebben met behulp van de genetica het gat in de evolutieleer gedicht. In de jaren vijftig en zestig hebben we het DNA ontrafeld. Nu zijn we op het punt dat we de genen kennen, dat we er een uit kunnen halen en ergens anders in stoppen. We kunnen genen ‘aan’ en ‘uit’ zetten. We zijn ongehoord veel wijzer geworden op het gebied van de genetica. En het grappige is: alles wat we de afgelopen eeuw ontdekt hebben, schraagt de theorie van Darwin.”

Sommige mensen zien in al die ontdekkingen juist een bevestiging voor de stelling dat god de natuur geschapen heeft. Zoveel schoonheid.

“Dat is een heel oude opvatting. Die theorie zegt: er zijn twee openbaringen. De ene is de bijbel, en de andere is de natuur. En als je net zo goed in de natuur ‘leest’ als in de bijbel, dan herken je overal de hand van god. Deze opvatting is vrij eenvoudig te weerleggen, want als je echt in de natuur gaat kijken dan blijkt er van alles juist niet te kloppen. Er is maar één verklaring voor het feit dat het niet deugt en toch werkt, en dat is de evolutie.”

Ontlokt de bestudering van de evolutie nog wel eens bewondering of verwondering bij je, een minzame lach?

“Het schoolvoorbeeld is het antwoord op de vraag hoe de veren zijn ontstaan bij de vogel? Veren zijn immers nodig voor de vleugels, en die zijn weer nodig om te kunnen vliegen. Maar waarschijnlijk zijn die veren niet ontstaan om te vliegen, maar bijvoorbeeld om lichaamswarmte vast te houden. Maar er zijn ook theorieën die zeggen dat het om een geslachtskenmerk gaat, zoals het gewei bij herten. Daar zijn we dus nog niet helemaal uit. Maar waar ik zelf echt met verwondering naar kijk, zijn de nieuwe inzichten met betrekking tot de genen en het feit dat we daar ook iets mee kunnen. Het gen dat bij een vogel ervoor zorgt dat zijn pootjes en vleugels op de juiste plaats zitten, zorgt er bij ons voor dat je armen aan je schouders zitten en je benen aan je bekken en niet andersom. Hoe verder we graven en hoe meer we weten, hoe harder de rots wordt waarop de evolutieleer is gebaseerd.”

Professor Swaab zegt, kort samengevat: we zijn onze hersenen. Kun je je voorstellen dat mensen moeite hebben met die gedachte?

“De centrale vraag is voor iedereen: wie ben ik? Sommigen zeggen dan: we hebben een lichaam, maar we zijn een geest. Ik heb een aardig experiment. We beginnen met ’n arm af te hakken. Ben ik dan nog steeds mezelf? Ja. Andere arm er ook af. Ik ben nog steeds ik. Dan de benen eraf en ik ben nog steeds dezelfde. Dan scheiden we de romp en het hoofd. De hart- en longfunctie laten we overnemen door machines. Je bent nog steeds jezelf. De hersenen vormen ons ‘ik’. Het lichaam is een soort bijzettafeltje waar de computer met onze hersenen op staat. Over onze hersenen zijn nog heel veel vragen, omdat er over de precieze werking nog heel veel onduidelijk is. We hebben tegenwoordig wel de scan, maar die heeft ons nog lang niet alle antwoorden gegeven. De werking van de hersenen is diffuus. Het is als met muziek. Je kunt wel in een bepaalde volgorde tonen aanslaan op een piano, maar dan heb je nog geen muziek. We zijn zeker op de goede weg met het hersenonderzoek. Het werpt de ene na de andere vrucht af, maar we zijn er nog lang niet.”

Kun je zeggen dat ons gedrag eigenlijk voor een groot deel besloten ligt in wie we zijn, in onze genetische bagage?

“Dat kun je zeggen.”

In hoeverre kun je dan iemand verantwoordelijk houden voor zijn gedrag? Ook als het asociaal of zelfs crimineel is?

“Dat is ook moeilijk. Neem een gezin met vijf kinderen. Ze hebben vaak dezelfde opvoeding genoten, maar de uitkomst is verschillend. Dat kan alleen maar komen door de verschillende genetische bagage. Door de nieuwe inzichten die we hebben ontwikkeld, komt de eugenetica weer in beeld. Voor de Tweede Wereldoorlog was het gewoon om daarover te praten, terwijl er volstrekt te weinig inzicht bestond. De eugenetica is natuurlijk in discrediet geraakt door de wandaden van Hitler-Duitsland. Maar het is een logisch vervolg op professor Swaab, zal ik maar zeggen. Mag ik er in ieder geval op wijzen dat Hitler geen product was van de eugenetica.”

Wat kan de opvoeding bijdragen aan een goede ontwikkeling? En moeten de opvoeders niet opgevoed worden?

“In z’n algemeenheid wordt de betekenis van opvoeding overschat. Mensen moeten beseffen dat tot de bevalling die foetus het helemaal zelf gedaan heeft, in dat donkere holletje. Na de geboorte denken we dat we dan de regie in handen moeten nemen, terwijl er een aantal ontwikkelingsstadia zijn die automatisch in een vooraf vaststaande volgorde worden doorlopen. Het kan geen kwaad als ouders daar meer over weten, zodat ze kinderen niet als kleine volwassenen behandelen. Een betere wereld begint met betere ouders.”