publicatie

Tribune 01/2009 :: reportage :: Een beetje zoals thuis

Tribune, januari 2009

Reportage

Een beetje zoals thuis

Tekst Maja Haanskorf Foto's Rob Voss

“We moeten laten zien dat het kan!”, riep Agnes Kant toen ze afgelopen najaar de SP-plannen ontvouwde om voorzieningen menselijker te organiseren. De Tribune neemt de uitdaging aan en gaat op zoek naar inspirerende voorbeelden. Als eerste: hoe een groot zorgcentrum kleinschalig kan werken.

Bij binnenkomst springen de halfronde balie en een zitje in bordeauxrood meteen in het oog. Een grote kerststal en een enorme vaas met goudkleurige takken zorgen voor een extra warme ontvangst. In het ruime restaurant staan twee kerstbomen. Mensen drinken koffie, maken een praatje, lezen de krant. “Ik weet niet meer waar het is”, zegt een oudere dame op vertrouwelijke toon. “Weet u het?” Nog voor ik kan antwoorden, loopt ze kordaat op de deur af. De baliemedewerkster is haar voor en zorgt dat ze weer op het goede spoor komt. Ik ben in zorgcentrum Zuwe Maria-Oord te Vinkeveen, waar tweehonderd oudere mensen met dementie of een andere psychosomatische aandoening verblijven.

“Raymond is mijn vriend”

Betty weet niet precies hoe lang ze hier al woont. “Toch gauw een paar jaar”, vermoedt ze. Vergenoegd kijkt ze om zich heen in de huiskamer van haar leefgroep. Of ze het hier naar haar zin heeft? “Nou, ik heb niks te klagen en Raymond is mijn vriend.” De woonbegeleider die naast haar zit krijgt een plagerig stootje en beaamt het vrolijk. Met vijf bewoners zit Raymond Elshof rond de houten tafel aan de lunch. De zesde bewoner eet bij de buren, een deur verderop. Elshof: “Als iemand zin heeft om in een andere huiskamer te eten of liever met familie of vrienden in restaurant Brinkzicht, dan kan dat. We proberen hier zoveel mogelijk te leven zoals je dat thuis ook zou doen.”

In zorgcentrum Zuwe Maria-Oord in Vinkeveen draait het om kleinschalig wonen. Er zijn drie woonblokken, waar verdeeld over vier leefgroepen 24 cliënten met dementie wonen. Vanaf het centrale ‘plein’ kijk je de huiskamers in. Transparant, licht en vrolijk door het gebruik van oranje, rode en gele kleuren. Aan de andere kant geven openslaande deuren toegang tot een terras. Alle bewoners hebben een eigen slaapkamer, die ze naar eigen inzicht inrichten. Ook de aankleding van de huiskamers is verschillend. Het is maar net wat bewoners en hun familieleden ervan willen maken. “Wonen, welzijn en meedoen, daar ligt hier het accent op”, zegt

Thom van de Pol. Hij is manager van de afdeling kleinschalig wonen, bedoeld voor mensen met dementie die niet meer thuis kunnen wonen. Ook is er een speciale afdeling voor cliënten met korsakov. “Natuurlijk moet er verzorging en verpleging zijn, maar mensen hebben

ook behoefte aan gezelligheid, aan deelname.”

Daarom doen de bewoners zoveel mogelijk zelf, zoals koken en boodschappen doen. Daarbij geholpen door woonbegeleiders, vrijwilligers en familie. “Gisteren hebben we met zijn allen snijbonen zitten snijden”, vertelt Elshof. “De sfeer was geweldig.”

Ook Betty was van de partij, al zegt ze stellig: “Koken doe ik niet meer, dat is Schluss. Heb ik genoeg gedaan in mijn leven.” Over het eten is ze goed te spreken. “Anders was ik allang weggelopen”, lacht ze. Koen van der Spek is teamleider van het woonblok. “Iedere bewoner moet krijgen wat hij nodig heeft. Zo is Cor een echte boer, die graag vroeg opstaat. In de tuin houdt hij kippen. Een ander doet mee aan een van de vele activiteiten, gaat wandelen, doet een spelletje of een dutje. Net zoals thuis.”

“Het gaat om visie”

Het woord ‘thuis’ valt vaak. Om een zo normaal mogelijk leven te leiden, is de familie net zo belangrijk als de bewoner. “Kleinschalig wonen is samen doen”, stelt Van de Pol. “Iedere leefgroep heeft een vast kernteam van woonbegeleiders, familieleden en vrijwilligers. We werken maximaal met familie samen, die mag ook van alles. Koken, feestjes bouwen en helpen. Sommige partners zijn hier zeven dagen per week en eten regelmatig mee. Soms gaat iemand met een paar bewoners wandelen of ergens naartoe. Ook blijven slapen kan. Samen met de bewoner en de familie maken we afspraken over ieders inbreng. Die verschillen per persoon. Deskundigen, zoals de psychiater en verpleeghuisarts, geven adviezen. Voor iedere bewoner is er een individueel ‘zorgleefplan’. Twee maal per jaar is er een groot familieoverleg en daarnaast is er regelmatig teamoverleg met familie. Dat is kleinschaliger en praat vaak makkelijker.”

Rondlopend door Maria-Oord, vraag je je af hoe het kan dat een regulier zorg-centrum erin slaagt zo huiselijk te werken. Dat kost toch handenvol geld? Hoe klein- schaliger, hoe duurder, toch? “Welnee, dat heeft allemaal niets met geld te maken”, beweert Van de Pol. “Al dat gepraat over kwantiteit, terwijl je het moet hebben over kwaliteit. Het gaat om visie, doelmatigheid, methodiek en kennis. Natuurlijk loop je tegen budgetten aan, maar dat is overal zo. Hier hebben we het geluk dat mijn baas, regiodirecteur Martin Joziasse, een visionair is. Die heeft tot in detail nagedacht over de toekomst van de zorg. Over welke vragen er op ons af zullen komen. Die manier van denken zie je terug in dit gebouw. Zo wordt er op de begane grond gewoond, mensen lopen zo het terras op. Ik was pas in een verpleeghuis in Amsterdam, waar de behandelaars beneden zaten, omgeven door een prachtige tuin; en de bewoners boven. Dat had dus andersom gemoeten. Het is de klassieke nadruk op behandeling in plaats van op wonen.”

"Gezelligheid is net zo belangrijk als verpleging"

“Zelfs via Hyves vonden we mensen”

Thom van de Pol prijst zich gelukkig, te werken in een van de modernste zorgcentra. “Niet alleen bewoners, ook personeel gedijt hier goed. Ik krijg de kans om innovatief en creatief te zijn. Ik werk veel met convenanten, zoals met het Universitair Medisch Centrum en het Centrum Maliebaan voor verslavingszorg. Dan ruilen we bijvoorbeeld verpleegkundigen of psychiaters. Zo leren we van elkaar, op de werkvloer, zonder dat het iets extra’s kost. Ik ga de boer op om te vinden wat ik nodig heb. Via hogescholen en zelfs via Hyves heb ik mensen gevonden met competenties die we nodig hadden.” Een mooi voorbeeld is de afdeling voor mensen met korsakov. “Vroeger kreeg iedereen natte oksels als er een korsakov-patiënt kwam. Wat moest je daarmee aanvangen? Nu hebben we

21 cliënten die de zorg krijgen die bij ze past. Van de grond af hebben we de specialisatie opgebouwd: welke kennis en competentie is nodig, welke behandelaren en hoeveel uren, wat voor soort dagbesteding? We hebben voor trainingen gezorgd en deskundigheidsbevordering.

Door samen te werken en een goed plan te ontwikkelen kun je eigenlijk ieder proces vormgeven.”

Kwaliteit is doorslaggevend. In de woorden van Van de Pol: “Een behandeling moet passen bij de patiënt en de zorg moet passen bij de bewoner. Dan geeft werk plezier en is de werkdruk niet te hoog. Het is maar hoe je de middelen het beste inzet. Je moet flexibel kunnen zijn en op lange termijn denken. Wanneer je duurzaam in de zorg investeert en werkt aan levensbestendigheid in de bouw en voorzieningen, dan wordt de zorg op den duur goedkoper. We hebben nu bijvoorbeeld nog een woonvoorziening voor mensen met somatische klachten. Die kunnen we echter zó geschikt maken als revalidatiecentrum, zonder dure verbouwing. Want over een jaar of tien blijven die mensen thuis wonen, met allerlei technische snufjes. We hebben op ons terrein ook huurwoningen gebouwd, waar nu vaak partners van cliënten wonen. In de toekomst kunnen dat levensbestendige appartementen worden.”

Terwijl voormalig boer Cor naar buiten wil, komt Gerda net binnen met haar man. Ze hebben samen wat gedronken in Brinkzicht. Gerda’s man kreeg zestien jaar geleden een auto-ongeluk, waardoor hij blind werd, in een rolstoel belandde en zijn kortetermijngeheugen kwijtraakte. “Om de dag ben ik hier”, vertelt Gerda. “Dan ga ik met mijn man naar buiten en ik help mee hier in huis, net hoe het uitkomt. Vooral met koken is het feest, mensen eten dan meer en zijn actiever.” Ze is tevreden over Maria-Oord. “Hier kan mijn man op zijn manier genieten van de gezelligheid. Dat is wel anders geweest, in verpleeghuizen waar hij vroeger woonde. Dan trok hij zich altijd terug, want in die grote groepen kreeg hij te veel prikkels, waardoor hij onrustig werd. Het deed me pijn om hem steeds in zijn eentje te zien zitten.”

“De artsen zitten in een pijpenla”

Als laatste nemen we een kijkje in de kliniek. Daar is de revalidatie gehuisvest en wonen ook patiënten, al dan niet tijdelijk. Beneden, in de grote wachtruimte, staan banken. Aan de muur hangt een groot kunstwerk dat verwijst naar de ‘zuwen’, de vaarten die het landschap rond Vinkeveen bepalen. Ook hier beschikken cliënten over een ruime eenpersoonskamer. “Kwestie van zoveel mogelijk vierkante meters besteden aan de patiënt”, zegt Van de Pol laconiek. “Hier zitten de artsen in een pijpenla en is de kantoorruimte klein. Ach, het heeft altijd te maken met politiek en met ego-gedrag.” Om er haastig aan toe te voegen dat hij zelf een belachelijk grote kamer heeft, “al delen we die dan met twee personen.” Ziekenverzorger Wilbert van der Steen voelt zich in zijn element. “Het is prettig om in een modern verpleeghuis te werken met de nieuwste voorzieningen. We hebben hier een grote zaal voor fysiotherapie, er is ergotherapie, alles is bij de hand, tot de tandarts toe. Dat maakt dat wegen makkelijk te belopen zijn. Ook de kamers zijn modern”, hij wijst op in het plafond aangebrachte rails waaraan een tillift kan worden bevestigd. “En een flatscreen televisie, ook dat telt.”

Mevrouw van der Linden komt hier met tussenpozen. “Dan merk je dat het personeel bij je betrokken is. Toen ik voor de tweede maal hier belandde, herkenden ze mij allemaal. Dat geeft een huiselijk en beschermd gevoel. Ze werken hier hard en regelen van alles voor je. Het is ook fijn dat hier ruimte zat is. Ik kan minstens een keer per dag naar fysiotherapie. Dat houdt mijn been wakker, want daar is iets mee mis.” Van der Steen zorgt voor maximaal 21 patiënten. “De ene keer is het veel werk, als er net nieuwe patiënten zijn gekomen en het volle bak is. Een ander moment is het rustiger, wanneer patiënten naar huis gaan. Dat valt niet te regelen.”

Van de Pol zou graag nog flexibeler kunnen werken. “Dan kun je personeel daar inzetten waar het nodig is. Maar het belangrijkste is de kleinschaligheid, want ook voor het personeel moet het overzichtelijk blijven. Dat is echt de toekomst en daar is niet meer geld voor nodig.”

Een overzicht van SP-voorstellen om belangrijke maatschappelijke voorzieningen op menselijke maat te organiseren, staat in de brochure ‘De buurt: de schaal van de toekomst’.