Tribune 06/2007 :: Duurzaam vissen in de waddenzee

Tribune, juni 2007

Reportage

Duurzaam vissen in de Waddenzee

De harder- en zeebaarsvisserij van Jan en Barbara Geertsema kreeg als eerste Nederlandse vissersbedrijf een duurzaamheidskeurmerk. Tijdens het verkopen van hun vis en die van andere ‘goede vissers’ brengen ze de boodschap over: de waddenkustvisserij moet niet worden weggesaneerd, maar ingezet voor ecologisch beheer. Neem de Japanse oesterplaag in de Waddenzee onneembaar voor vogels en ze verdringen de inheemse schelpdieren. “Maar die plaag kun je ook opeten.”

Tekst Diny Schouten Foto’s Barbara Geertsema

Op de Amsterdamse Boerenmarkt zijn, in het seizoen, handgeraapte wilde Japanse oesters te koop. Jan en Barbara Geertsema plukken ze zelf op het wad, precies zo veel als door de wetgever is toegestaan: tien kilo per persoon per dag. “Ik ga ze binnenkort maar eens feestelijk uitdelen”, zegt Jan Geertsema. “Wie weet helpt het om er vraag naar te creëren.”

Japanse oesters? Uit de Waddenzee? Waarom moet daar vraag naar komen? De Waddenzee is toch een natuurgebied, zou het niet streng verboden moeten zijn om uit onze natuurgebieden ook maar íets te plukken, vangen, bejagen of op te delven? Is het daarom niet heel goed dat er een totaalverbod op de mechanische kokkelvisserij is gekomen, zodat de eidereenden geen gebrek meer hebben aan voedsel? Voor het Nederlandse gevoel is al het eten uit de natuur bedoeld voor vogels, niet voor mensen. Daarom behoeft het dwarse actieplan dat Jan en Barbara hebben om de ‘Japanse’ waddenoesters juist aan de mens te brengen de nodige uitleg; zoals achter hun héle assortiment van ‘eerlijke Waddenzeevis’ een verhaal schuil gaat.

Dat is ook de reden waarom de Geertsema’s de verrijdbare viskraam kochten, waarmee ze in juli 2006 hun entree maakten op de zaterdagse biologische boerenmarkt aan het Noorderkerkplein in Amsterdam. De aantrekkingskracht van een boerenmarkt is dat het doorgaans de producenten zelf zijn die daar hun waar aanbieden - boeren, tuinders, fruittelers, kaasmakers. Een kraam waar de verkopers vissers zijn, is een openbaring. “Mensen vinden het fantastisch dat ze hier alles kunnen vragen over onze vis. Waar hij vandaan komt, hoe hij is gevangen, hoe vers hij is, hoe ermee is omgegaan. In gangbare viswinkels krijgen ze vaak ontwijkende antwoorden”, vertelt Jan. Trots wijst hij op de blinkende frisroze wadden-langoustines in de kraam, waaraan door de kleinschalige en zorgvuldige vangst geen spriet of schaar ontbreekt. “Ze zien er zo fris uit, omdat ze geen sulfietbad hebben gehad om ze langer houdbaar te maken.”

“Mensen die vinden dat hier niet gevist mag worden, willen wel graag vis eten.”

Voordat Barbara het schip kocht waarop zij en Jan zijn gaan vissen, studeerde ze bosbouw in Velp. Jans studierichting was milieukunde, maar nadat hij had aangemonsterd bij een wadvisser om wat geld te verdienen, raakte hij al snel verslaafd aan het wad. In het visseizoen, dat loopt van het vroege voorjaar tot diep in de herfst, zitten ze op het wad met hun schip: de TS 31 Internos. Ze vissen op zeebaars en harders, een vis die al net zo onbekend is als de Japanse oester.

Behalve vissers en wadliefhebbers zijn ze ook gek van theater, muziek en kunst. Ze gebruiken het schip ook daarvoor. Barbara werkt tevens bij een federatie van lokale agrarische natuurverenigingen, voor wie ze onderzoekt wat de mogelijkheden (en onmogelijkheden) zijn van financiële compensatie voor natuurbeheer op boerenland.

De Geertsema’s beseffen heel goed dat vissers zoals zij een zaak te bepleiten hebben. Het ‘recht’ van vissers om te vissen – en nog wel in een verklaard natuurgebied – wordt al jarenlang betwist. Laat staan dat het vissers wordt toevertrouwd om voor ‘hun’ kustzone te zorgen. Dat er in de discussie doorgaans niet naar vissers werd geluisterd, heeft de meesten nog teruggetrokkener gemaakt dan ze door hun beroep al waren. “Misschien is het niet meer weten waar eten vandaan komt wel de kern van het probleem dat er zoveel onbegrip is tegenover de visserij”, oppert Barbara. “Mensen die vinden dat hier niet gevist mag worden, willen tegelijkertijd wel graag vis eten. Ze vragen zich niet af waar die vis dan wél vandaan moet komen, en realiseren zich niet dat daarvoor natuurgebieden van andere volken worden bevist. Ze zijn tegen de garnalenvisserij, maar eten wel diepvriesgamba’s uit kwekerijen waar waardevolle mangrovebossen voor zijn gekapt.”

“Er zijn jaren geweest dat natuur- en vogelbeschermingsorganisaties ons het wad uitkeken”, vertellen Jan en Barbara. “Tegenover vissers namen ze dezelfde houding aan als tegenover boeren. Ze zagen ons als vervuilers, plunderaars en verwoesters.” Inmiddels staat de vijandigheid tussen natuurbeschermers en boeren niet meer zo op scherp. Zoals er in die kringen begrip ontstaat voor het belang van boeren voor het landschaps- en vogelbeheer, lijkt ook de houding ten opzichte van de kleinschalige en traditioneel-ambachtelijke kustvissers heel langzaam te veranderen. “Als zij het al zijn die zich schuldig maken aan overbevissing, zijn ze echt wel doordrongen van de noodzaak van verstandig beheer. Het is hun eigen brood en dat van hun kinderen, dus de meesten willen niet onverantwoordelijk met die natuurlijke rijkdom omgaan”, bepleiten de Geertsema’s hun zaak. Vissers uitkopen kost meer dan alleen geld. “Je gooit kennis van het wad weg, creëert werkloosheid en berooft kustgemeenschappen van bijzondere sociaal-economische activiteiten. Een gebied wordt armoedig als toerisme nog de enige bron van inkomsten is.” Saneren leidt bovendien tot schaalvergroting en vaak ook tot verplaatsing van activiteiten naar een ander, even kwetsbaar gebied.

“Het is precies zoals met boeren die, tegen de dwang van de schaalvergroting in, terug willen naar het op gezond verstand gebouwde gemengde bedrijf”

Het verbeterde contact tussen vissers en natuurbeschermers moet, net als in de landbouw, leiden tot ecologisch inpasbare vormen van wadvisserij. ‘Men moet de Waddenzee niet té romantisch zien, als het laatste stukje wildernis’, betoogt Barbara in een discussiestuk. ‘Het ‘stilzet-principe’ waarop de natuurbeschermingswetgeving is gebouwd, richt waarschijnlijk meer kwaad aan dan goed. Door menselijk ingrijpen is het ecologisch systeem van de Waddenzee al lang geen wildernis meer. Beheer door oogsten, selecteren en verplaatsen - zoals jagers en verzamelaars sinds het begin der tijden hebben gedaan - biedt kansen op ecologische verrijking.’

Het oogsten van Japanse oesterbestanden is daar een voorbeeld van. De Japanse oester, een indringer oftewel ‘exoot’ op de Wadden, vormt aaneengesloten oesterriffen die hinderlijk kunnen zijn voor scheepvaart, waterbeheer en recreatie. De oesters nemen bovendien voedsel en ruimte weg van andere inheemse schelpdieren, zoals mosselen en kokkels. Daardoor kan weer voedselgebrek ontstaan bij schelpdieretende vogels, die de harde, scherpe schelp van de Japanse oester niet open kunnen breken.

Hoe is zo’n plaag te bestrijden? Het zou zonde zijn om de steenmassa’s om te ploegen en tot afval te verwerken. Vandaar de gedachte van een groep wetenschappers en vissers om de Japanse oester duurzaam te oogsten en beheren. In combinatie met de herintroductie van uitgestorven schelpdiersoorten zou dat een beter ecologisch evenwicht kunnen geven. En voor de kleinschalige wadvissers is het een zeer welkome aanvulling op hun inkomen.

Dat laatste is van groot belang om de overbevissing tegen te gaan. Door behoudend visserijbeleid is uitsluitend bevissing van traditionele inheemse soorten toegestaan. De dure vergunningen en quota dwingen vissers om allemaal op dezelfde, al overbeviste soorten te jagen. Die vervolgens, door het overaanbod, niet de prijs opbrengen die vissers zouden moeten krijgen om duurzaam te kunnen vissen. “Het is eigenlijk precies zoals met boeren die, tegen de dwang van schaalvergroting in, terug willen naar het gezonde verstand waarop een gemengd bedrijf is gebouwd – maar daarin gehinderd worden door de opgedreven prijzen van vergunningen en quota”, licht Barbara toe. “Een gezonde visserij zou zich niet op één soort vis moeten richten, en superverse en duurzaam gevangen vis zou een hogere waarde moeten krijgen, bijvoorbeeld door er erkende streekproducten van te maken.”

De eigen hardervangst van de TS 31 Internos van Jan en Barbara verwierf als eerste Nederlandse visserijbedrijf een duurzaamheidskeurmerk, op initiatief van de Waddengroep. De Waddengroep stimuleert ecologisch-duurzame agrarische initiatieven in het Waddengebied, door er een streekmerk van te maken (‘Waddengoud’) en afzetkanalen te zoeken. Welbeschouwd is waddenvis het meest authentieke streekproduct van de Wadden. Toch zijn de ziltzoete delicatessen moeilijker ‘in de markt te zetten’ dan Texels lamsvlees, Terschellinger cranberryjam of Groninger mosterd. Streekwinkels voor mooie boerenproducten bestaan al langer, maar waar verkoop je vis-met-meerwaarde?

Vandaar de gedachte aan de boerenmarkten, waar een culinair geïnteresseerd publiek komt en waar al langer werd nagedacht over mogelijkheden om ‘eerlijke vis’ toe te voegen aan het assortiment. Zo kwam het dat Jan en Barbara een tweedehands, gekoelde mobiele kraam kochten en dat Barbara een winter lang een vishygiënecursus volgde.

Behalve hun eigen vis ligt er in de kraam vangst van zo’n veertien andere ‘goede vissers’ uit het Waddengebied. Gezamenlijk proberen zij rechtstreekse afzet te creëren voor hun visvangst, onder meer via de website www.goedevissers.nl. Hun uitgebreide Waddengoud-assortiment, dat bijvoorbeeld wordt verkocht aan restaurants, bevat al naar gelang het seizoen garnalen, zeebaars, harder, snoekbaars, mosselen, schar, poon, langoustines en spiering. Op termijn zullen ook verse sardines worden aangeboden, die in toenemende mate in de fuiken van wadvissers worden aangetroffen. In de kraam van de Geertsema’s liggen bovendien ook wilde Alaska-zalm, IJslandse kabeljauw of handgedoken Noorse Jacobsschelpen. Die betrekken ze van Jan van As, een horeca-vishandel die zich sterk maakt voor gegarandeerd duurzaam gevangen of duurzaam gekweekte vis.

Heel bijzonder is ook de zoetwatervis van Dries Wiersma, de tweede visser die een Waddengoud-certificaat in de wacht heeft gesleept. Hij vist in het Amstelmeer en een gedeelte van het Noordhollands Kanaal op rode baars, snoek, snoekbaars en karper. Hollandse zoetwatervis van zo’n excellente kwaliteit gaat doorgaans rechtstreeks naar het buitenland.

De manier waarop Jan en Barbara harders vangen lijkt meer op jagen dan op vissen

Op de boerenmarkt hebben de Geertsema’s veel uit te leggen over hun harders. Praktisch alle waddenharder wordt afgezet in Frankrijk. Hier is het een van de vele ‘vergeten vissen’ die je alleen nog in oude kookboeken ziet staan, uit de tijd dat er nog volgens het lokale seizoensaanbod werd gekookt. “In Frankrijk houden ze van harder, en ze weten heel goed waar de Waddenzee ligt”, zegt Jan. Een harder is net als de zoetwaterkarper een planteneter, geen roofvis. “In de Waddenzee is de bodem schoon en het water helder, vanwege de harde mosselbanken en kokkelvelden. Onze harder smaakt daardoor veel lekkerder dan hun eigen harder uit het Kanaal.”

De manier waarop Jan en Barbara de harders vangen, lijkt meer op jagen dan op vissen. Harders hebben goede ogen, zijn slim en kunnen verbazend hard zwemmen als ze onraad ruiken. Bij laag water speurt de visser vanuit een kleine, geluidloze rubberboot naar sporen op de bodem – harders verraden hun aanwezigheid doordat ze algen weggrazen op de sliklaag. Aan schaduwen en kleurplekken in het water is te zien waar een school zit. Zo’n school harders wordt omsingeld met een net, of in een hoek gedreven die is afgezet met een ‘staand want’. Door de grote maaswijdte waarmee wordt gevist, beduidend groter dan het wettelijk minimum, kunnen jonge harders ontsnappen - wat het behoud van de populatie verzekert.

Ondermaatse, te jonge vis wordt dus nauwelijks gevangen maar bijvangsten zijn er wél, waaronder zeebaars. Er trekt de laatste jaren steeds meer zeebaars naar het Noorden en de stand ervan is in de Waddenzee veelbelovend toegenomen. Zeebaars is een exclusieve vis, die voor vissers zeer welkom is.

Een deel van de harders wordt gerookt, door iemand met wie de Geertsema’s zich verwant voelen. “Hans Kay is behalve visroker ook Zuiderzeevisser”, vertelt Jan. “Hij zou veel meer kunnen verdienen als hij meer rookopdrachten aannam. Maar hij zegt: ‘Ik wil niet alle dagen met roken bezig zijn, want ik wil ook vissen en ik heb ook nog kleinkinderen.’ Hij doet me zó denken aan de Indiaan die ik zag in een documentaire over bijzondere voedselproducenten waar de Slow Foodbeweging zich over heeft ontfermd. Die Indiaan en zijn stam verzamelen bijzondere honing van een zeldzaam bijenras, die ze verwerken tot een traditioneel hapje. In de film komt iemand hun vertellen hoe ze dat veel groter en winstgevender kunnen aanpakken door die bijen te domesticeren. Maar dan zouden ze zich wél de hele week met die bijenteelt moeten bezighouden en 25.000 hapjes per week produceren. Je zág de minachtende verbazing op het gezicht van de Indiaan. Schouderophalend zei hij alleen maar: ‘Waarom zou je zo veel werk aanhalen? Waar leef je dan voor?’ Schitterend.”

“Net als nomaden bezitten kleine kustvissers het gebied waarvan ze leven niet. Hun bestaansrecht is hen gemakkelijk te ontnemen”

Slow Food ontstond in Italië, uit protest tegen het wereldwijde oprukken van de fastfood-hamburgerketens. De beweging zette zich in eerste instantie in voor ‘het recht op genieten’. Dat bleek al snel hand in hand te gaan met bezorgdheid over alle aantasting van het agrarisch erfgoed door de steeds grootschaliger voedselproductie. De beweging zet zich inmiddels in voor het behoud van biodiversiteit en fungeert als denktank.

De Geertsema’s bezochten vorig jaar voor het eerst een Slow Foodbeurs in Turijn, waar toen ook de Terra Madre-conferentie werd georganiseerd. Die brengt kleinschalige producenten en wetenschappers bij elkaar. Een van de nuttigste paperassen die ze meebrachten van de conferentie vindt Jan de lijst met e-mailadressen van veertienhonderd internationale wetenschappers die naar Turijn kwamen, met biodiversiteit, de voedselketen of voedingstechnologie als vakgebied. “Geen vraag te gek of er blijkt wel een specialist te zijn met wie je kunt corresponderen”, zegt hij tevreden. De Wageningen Universiteit, toch een van de meest toonaangevende landbouwuniversiteiten ter wereld, ontbreekt overigens op de lijst – wegens gebrek aan belangstelling voor de conferentie…

Helemaal opgetogen zijn Jan en Barbara over de grote Slow Fishbijeenkomst, die in Genua plaatsvond. “We hebben ons lang alleen voelen staan met onze ideeën. Maar van Australië tot Noorwegen en van Mauretanië tot Mexico blijken er zó veel vissers te bestaan die op dezelfde manier bezig zijn om op een duurzame manier te kunnen blijven vissen. We vielen elkaar in de armen van herkenning en ontroering.”

In Genua hebben ze veel positieve ervaringen opgedaan. Wat niet wegneemt dat kleine kustvissers overal ter wereld hetzelfde probleem hebben als nomaden, zoals Barbara nadenkend zegt als ze uitpuft na een fysiek zware dag op de boerenmarkt: “Ze bezitten het land niet dat ze bewerken en waarvan ze leven, dus is het maar al te makkelijk om hun bestaansrecht te ontnemen.”


De kokkel uit het zicht…

In 2005 wonnen de natuurbeschermingsorganisaties hun jarenlange strijd tegen de grootschalige mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee en de Zeeuwse wateren. De Tweede Kamer stemde in met een verbod, ten gunste van de kanoetstrandlopers, scholeksters en eidereenden. Ook de SP stemde vóór. Na de uitkoop verhuisde de vloot van de Hollandse schelpdierindustrie naar de Westkust van Afrika, waar nu op venusschelpen wordt gevist dankzij vergunningen die door de EU van plaatselijke autoriteiten zijn gekocht. Venusschelpdieren worden door de lokale bevolking niet gegeten en dus ook niet bevist. Alles in orde en Nederland milieukampioen? Was het maar waar! De octopus, die leeft van venusschelpen, is er inmiddels nagenoeg uitgestorven. “Maar liefst dertigduizend mensen zijn voor hun inkomen en voedsel afhankelijk van de inktvis-visserij”, verklaarde Sandra Kloff in het artikel Kokkel gered, venusschelp de klos: hoe Nederland een milieukwestie exporteert, dat op 21 oktober 2006 verscheen in de Volkskrant. Kloff werkt als onderzoekster in Mauritanië voor de natuurbeschermingsorganisatie IUCN en adviseert het Mauritaanse ministerie van Visserij over milieumaatregelen.

Inhoud