publicatie

Tribune 04/2007 :: Schoon schip na de vuurwerkramp

Tribune, april 2007

Schoon schip na de vuurwerkramp

Enschede is voor de rest van Nederland synoniem met de vuurwerk-ramp van 2000, toen de nationale en internationale media zich naar de Twentse stad spoedden om verslag te doen van de catastrofe. Maar hoe staat het inmiddels met Enschede dat – geruisloos – misschien wel de meest multiculturele stad van Nederland is? Verslag uit een stad die, wanhopig en ten onrechte, op zoek is naar een nieuwe identiteit.

Tekst: Natasha Gerson Foto’s: Bart Muhl

Sinds 13 mei 2000 is Enschede voor de rest van Nederland synoniem met ‘de vuurwerkramp’. Toen ontplofte op het bedrijventerrein aan de Tollenstraat de vuurwerkopslag van S.E. Fireworks, en werden zo’n 200 woningen van het belendende wijkje Roombeek volledig verwoest. 23 mensen kwamen om het leven, er waren 950 gewonden, en de financiële schade bedroeg zo’n 500 miljoen euro. De landelijke pers wist Roombeek niet anders te duiden dan als een onfortuinlijk achterbuurtje. Men stortte zich op mogelijk frauderende illegalen en vermeende complotten achter de ramp, om al snel weer af te haken. De bewoners treurden behalve om de slachtoffers ook om het verlies van hun wijk. Niet ondánks, maar juist vanwége het rommelige en multiculturele karakter – dat bleef echter onderbelicht.

Alleen in de regionale media bleef de nasleep, zoals de langdurige schadeafwikkeling, van tijd tot tijd te volgen. Met als bijkomend unicum: migranten op de lokale televisie! Die nu eens over iets ánders geïnterviewd werden dan over hun allochtoon-zijn! En jawel, ze spraken in dat onmiskenbare Twents-Turkse dialect: “Ja, zie, sommige dingen krijg je niet weer, daar maakt ’t bedrag ook niet op uit.” Niet voor niets bracht de regio Miss World 2002 Azra Akin voort (lievelingsgerecht: stamppot) en beleidstijgers als Ilhan Akel en Seçil Arda: exponenten van twee generaties nakomelingen van Turkse textielarbeiders, die met hoop en ambitie zijn opgegroeid.

Turkse Tukkers, een bescheiden fenomeen

In Twente zijn de ‘gastarbeiders’, die later migrant zouden heten, net iets eerder gekomen dan in de rest van Nederland. Dat allereerste groepje, dat in 1964 al kwam werken bij textielbedrijven Menko, Van Heek, Nino en Spanjaard, kwam niet uit louter economische motieven. Het waren idealistische jonge mannen die in Antakya, Adana en Mersin al links politiek actief waren. Die hun horizon wilden verbreden en het contact met de Nederlanders, die ook nieuwsgierig waren en zichzelf ontwikkelden, juist opzochten. Onder hen Esef Karakaya en Fevzi Yilmaz, oprichters van de Twents Turkse Arbeidersvereniging TTIB. Hoe staat het inmiddels met de sociale cohesie, in de stad die in stilte een van de meest geslaagde multiculturen van Nederland herbergt?

Bij het woord ‘ramp’ begint Yilmaz Karakaya, zoon van Esef, onmiddellijk over de ándere ramp: die van 1982, toen de textielindustrie instortte. Hij was destijds net getrouwd en hoorde het gerucht in Turkije van zijn bruiloftsgasten – Turken en Nederlanders die het stel vanuit Enschede waren nagereisd. “Van Heek zou op de fles zijn, zeiden ze. Het was nauwelijks te geloven.” Teruggekeerd van zijn huwelijksreis stond hij met de anderen, nu allen ex-werknemers, verbijsterd aan het hek van de fabriek. Dichtgeketend, met een groot hangslot erop. “Kort daarop solliciteerde ik bij Vredestein, dat natuurlijk gold als dé grote uitwijkmogelijkheid. Ik werd niet aangenomen omdat ik geen wiskunde in mijn pakket had, of zoiets. Terwijl ze een paar maanden daarvoor nog hérders importeerden.”

Ahmed Yilmaz, zoon van Fevzi: “De werkloosheid is hier al zo lang zo groot, dat doorleren al veel langer dan in de rest van het land het grootste, zo niet het enige toekomstperspectief biedt. Elders hadden jongeren veel langer de optie om gewoon te gaan werken. Maar werk, dat was hier niet.” Let wel, hij heeft het over zijn generatie in het algemeen, niet noodzakelijkerwijs over leeftijdgenoten met dezelfde afkomst. “Maar studeren is niet voor iedereen weggelegd. Jongeren doen hun ding, soms zijn hun keuzes niet zo slim. Maar hier is wel erg weinig rek om dat op te vangen.”

Ahmed Yilmaz weet waar hij over praat. In het Enschedese vervult hij veel maatschappelijke functies, zo is hij fractievoorzitter geweest van GroenLinks. Maar bovenal is hij ‘Yilmaz Hoog en Droog junior’, zoals Tineke Amrouche van de bibliotheek het zegt, als zij praat over de Turkse literaire avonden waar hij de vertalingen voor levert – zonodig uit het Arabisch. ‘Yilmaz Hoog en Droog junior’: zo’n typisch Twentse bijnaam, te danken aan zijn vader. Bij de oprichting in 1975 was de TTIB (tegenwoordig SDO, Samenwerkende Democratische Organisaties) gevestigd in een voormalig arbeiderspension, gelegen aan het Hoog en Droog naast de watertoren. Vandaar de bijnaam, die overging van vader op zoon.

Ahmed Yilmaz studeerde twee jaar bestuurskunde, maar stapte toen over naar de sociale academie, om zich te voegen in zijn vaders voetsporen van maatschappelijke betrokkenheid en politiek activisme. De ‘zelforganisatie’ TTIB mondde onder andere uit in de aanzet van Vluchtelingenwerk Enschede, toen onder meer Iraniërs, Suroye (Assyriërs) en Koerden zich aandienden als asielzoekers. Hadden de oprichters van de TTIB te maken met de consequenties van de teloorgang van de textielindustrie, Ahmed zag zich geconfronteerd met het gif dat sinds de aanslag op het WTC en de moord op Pim Fortuyn ook Enschede is binnengeslopen. “Jongeren zijn gedesillusioneerd geraakt. Steeds maar weer rekenschap moeten afleggen over afkomst, geloof, cultuur. Daar dus ook steeds, min of meer opgelegd, over na moeten denken. Terwijl daar tegelijkertijd juist expliciete afstand van wordt verlangd, nee, geëist. Dat is ongezond.”

“Dat zou ik zo’n Wilders wel eens willen zeggen!”

Sommigen menen dat de vuurwerkramp in Enschede als een soort merkwaardige buffer op 11 september 2001 heeft gewerkt, die tegenstellingen dempte. “We hadden al een ramp gehad, maar die had ons alleen maar dichter bij elkaar gebracht,” zo stelt bijvoorbeeld Floor Scholte, een jonge ICT’er met een Turkse baas. “Mijn buurjongens zijn toch heus moslims, maar na de ramp hielpen ze uren naar mijn hond te zoeken. Dat zou ik zo’n Wilders wel eens willen zeggen!”, aldus Lieke Vorst, voormalig bewoonster van Roombeek.

De houding van ‘de straat’ jegens migranten mag dan niet veranderd zijn, en (post-)Fortuynistisch rechts mag in Enschede dan nauwelijks poot aan de grond krijgen, het sijpelt toch door. Vooral bij de instanties. Daar is een soort vrijbrief voor een ‘nieuwe fermheid’ merkbaar, die vaak grenst aan onbeschoftheid. Yilmaz Karakaya, die regelmatig oudere WAO’ers naar herkeuringen begeleidt, geeft voorbeelden van uitspraken van contactambtenaren. “Als het gaat om geld weten jullie de weg altijd wel te vinden!” En: “In Turkije zou je dit toch allemaal niet krijgen.” Zijn vader, Esef Karakaya, medeoprichter van TTIB: “De jaren tussen 1982 en 2001 lijken wel een soort pauzetijd geweest te zijn. In 1994, bij ‘Dertig jaar migranten in Enschede’, hadden we een prachtig feest, met een enorme opkomst van allerlei mensen. Bij ‘Veertig jaar’, drie jaar geleden, hadden we zelfs moeite om nog Nederlandse sprekers te vinden.”

Yilmaz Karakaya, in zijn rol als onbezoldigd stadsfilosoof, vreest dat het stadsbestuur de sterke kant van Enschede overboord heeft gezet – de sociale cohesie. Al is dat wellicht niet bewust gebeurd, en ook niet per se aan elf september of de vuurwerkramp te wijten. “Sinds de textielindustrie kapotging, is Enschede als de dood voor monocultuur. Iedereen heeft toen gezien wat er gebeurt als een stad van één ding afhankelijk is, en dat wil niemand ooit meer, waar het ook om gaat. Daarom gebeurt alles hier in stukjes en brokjes, waarbij het grote overzicht verloren gaat.”

Annelies Futselaar, lerares en fractievoorzitter van de SP-Enschede, is het met hem eens. “Enschede is de neergang van de textielindustrie nooit echt te boven gekomen. Het is zelfs de derde armste stad van Nederland. Dat de sociale cohesie zo groot is, is te danken aan de inwoners zelf. Maar omdat die het allemaal zelf uitzoeken en zich bescheiden opstellen, worden ze genegeerd. Ze vormen immers geen zichtbaar probleem.” Vandaar dat Enschede zich, op het megalomane af, afkeert van de huidige bevolking.

‘Vinexlocatie Groot Roombeek’ staat centraal in de voorbereidingen op een min of meer fictieve identiteit. Futselaar: “Waarom moet er bijvoorbeeld een reusachtig, peperduur muziekcentrum verrijzen, voor maar een hele kleine elite? Terwijl er in de wijk Deppenbroek een filiaal dicht moet van een bibliotheek die altijd zo enorm veel doet voor de bevolking, aan achterstandonderwijs, aan cultuurverrijking?”

Gerard Kocx, bibliotheekdirecteur, beaamt het in de terminologie van de ambtenaar die weet hoe de politieke hazen lopen. “Tja, nou ja, dat is niet anders. De speerpunten zijn muziek en beeldende kunst, hè. Men wil Enschede op de kaart zetten. En een bibliotheek, die heeft geen landelijke uitstraling.” Maar Tineke Amrouche, die de bibliotheekactiviteiten organiseert, kan er niet over uit. De bibliotheek is in Enschede altijd een spil van het maatschappelijk leven geweest – en probeerde laagdrempelig te blijven: “We wilden altijd een onverdachte plek zijn.” Verkiezingsdebatten, jazzrecitals, voorleeswedstrijden, exposities, voor alles worden andere ‘clubjes’ aangezocht. Wanneer ze samen met de VVV, de plaatselijke middenstand, de Hogeschool, Tubantia en de culturele verenigingen een fietstocht organiseren, wordt die door dik 25.000 mensen gereden. Voor de literaire avonden, zoals de genoemde Turkse, worden schrijvers gevraagd die bijvoorbeeld in Duitsland op promotietournee zijn. “Maar ja, allemaal geen landelijke uitstraling. Wel regionale en zelfs internationale, maar ja. Dat schijnt niet te tellen.”

“Er is niks mis met de moskee, maar de oplossing voor problemen moet je er niet van verwachten”

Toen Esef Karakaya in 1964 naar Nederland kwam, stonden er op het terrein van Menko Textiel twee auto’s: die van de directeur en die van de personeelschef. Hij laat foto’s van begin jaren zeventig zien, gemaakt op de fabriek. “Gezellig, kijk, iedereen door elkaar, ook in de koffiepauze.

Klaas, Mehmet, Geert, Jan, Ali…” In 1975, het jaar van de oprichting van de TTIB, verhuisde hij met zijn pas overgekomen gezin naar een eigen koopwoning aan de Kapellenstraat. “Gouden jaren, de beste tijd van mijn leven. Uitstekend contact met de buren. Vakanties. Een auto.”

Toen kwam de klap, en de gouden gloed werd grijs. Na de WW volgde de bijstand, het eigen huis moest worden verkocht. De Karakaya’s twijfelden over terugkeer, zoals velen, maar dat was eigenlijk geen optie. Hij wilde zijn kinderen, en zichzelf, niet meer blootstellen aan de Turkse dictatuur van destijds. Dus werden ze geherhuisvest in een flat, tevergeefs hopend op beter. Zijn jongste kinderen huilden boven hun huiswerkschriftjes, van heimwee naar hun oude huis, buurt en school. De flat zat vol lawaaiige studenten en ‘nieuwe migranten’, waar zij weinig affiniteit mee hadden. Maar in de sociale traditie van Enschede, werden die, zo goed en zo kwaad als het ging, natuurlijk wél opgenomen in de gemeenschap.

Neem Evert Grifthorst en Mini Abbink van Solidariteitsverband Min-Plus. Tot de komst van de ‘nieuwe’ migranten waren ze actief geweest in de belangenbehartiging van mensen met een uitkering. “We realiseerden ons dat als we iets wilden doen voor de meest beknelde groepen in de samenleving, en dat waren steeds meer de vluchtelingen, we dat niet vanaf de buitenkant moesten doen.” Dus betrokken ze een dubbele flat in de nog altijd tamelijk naargeestige flatwijk Wesselerbrink.

Door hun activiteiten is hun eigen woonruimte beperkt tot één slaapkamer, “maar daar komt dan ook niemand in!” Er staan 300 mensen bij ze ingeschreven, meest vluchtelingen. Die bieden ze hulp met dossiers, instanties en brieven; bekostigd uit hun eigen bescheiden uitkering en incidentele giften. Op de benedenverdieping wordt gekookt en er knutselen kinderen met klei, sommigen zijn illegaal in Nederland en kunnen niet naar school. Nederlands spreken is een strenge voorwaarde, anders verliezen zijzelf het overzicht op wat er allemaal gaande is. “Anders krijg je bijvoorbeeld dat kinderen ineens niet meer met elkaar willen spelen, vanwege iets op het wereldtoneel wat ze van hun ouders meekrijgen. Hola, daar hebben wij hier allemaal niks mee te maken, zeggen we dan.” Wat ze verder vooral zeggen te doen is mensen perspectief op het leven zélf te laten houden, op wat er wél is in plaats van wat er níét is.

Van dezelfde praktische instelling getuigt Mehmet Emir van het Zorgloket, die zich bezighoudt met de problematiek van oudere allochtonen. “Die vinden het vaak nog behoorlijk vanzelfsprekend dat er wel een plaatsje bij hun kinderen in huis zal zijn als ze het zelf niet meer redden, maar dat verandert ook en dat moeten ze onder ogen zien.” Fatma Boztas, die als weduwe de grote stap nam om alsnog Nederlands te leren, en lezen en schrijven, kaatst de bal terug. “Ja, maar de kinderen vinden het wel heel gewoon dat oma altijd oppast. Als ik zeg: nee, ik kan vandaag niet, ik heb iets anders, dan zijn ze verbaasd!”

Bij de SDO ondertussen heeft de tijd ook niet stilgestaan. Oudere heertjes zitten te kaarten en kranten te lezen. Er heerst een streng rookverbod, de tv staat op een Turkse muziekzender, er hangen vrolijk gekleurde Enschedese stadsgezichten aan de muur. Yilmaz Karakaya: “Kijk, dit lijkt op het oog nou niet echt actieve multicultuur. Maar aan die tafel zitten twee alevieten en twee soennieten. En daar een soenniet, een christen en een Koerd. Snap je wel?”

Zijn vader houdt alles wat er over migranten gezegd en geschreven wordt scherp in de gaten. Het stoort hem dat organisaties als de SDO niet als serieuze gesprekspartners worden gezien als het om integratie gaat. Esef Karakaya: “Waarom zoeken juist politici die zoveel kritiek op de integratie hebben steeds partijen op die zij als representatief willen zien, maar die vooral niet belangrijker gemaakt moeten worden dan ze zijn? Waarom altijd weer gaan praten met moskeebesturen, als het om integratie gaat? Wat hebben die ooit gedaan? Er is niks mis met de moskee, maar de oplossing van problemen moet je er echt niet van verwachten. Zo gééf je ze alleen maar macht. Theocraten, nationalisten. Heel jammer.”

“De straatverlichting en het plaveisel ontbreken, terwijl er nog mensen wonen”

De hoop van het stadsbestuur is gevestigd op de kenniseconomie, op het aantrekken en behouden van ICT rond de Universiteit Twente, en op hogeschool Saxion en de kunstacademie AKI. Daarom wordt ingezet op groot, duur en nieuw bij woningbouw, en op beeldende kunst en ‘cultuur’. Terwijl het maar zeer de vraag is of al die toekomstige studenten Enschede niet louter als tijdelijke vestigingsplaats zullen zien, als springplank, zoals nu al het geval is. Annelies Futselaar: “Dertienduizend gezinnen leven onder de armoedegrens. Dertienduizend! Waar nodig is stadsvernieuwing prima, maar pak het niet zo aan dat de straatverlichting en het plaveisel al verdwenen zijn terwijl er nog mensen wonen – zoals in Laar Es. Dat is echt een schande.”

Cees Beun uit de Papaverstraat is een van de laatste vijf bewoners van de sloopwoningen in Laar Es. “Ik had al verhuisd moeten zijn, maar ja, nu zeggen ze weer dat mijn nieuwe huis vertraagd is door die ene dag vorst! Het is van begin tot eind gelieg en gedraai geweest. Maar dat zijn de mensen hier wel gewend. En die lui maar mekkeren over ‘woongenot’. Kijk eens om je heen! Ondertussen blijf ik wel het volle pond huur betalen. Tja, ik had tijdelijk wel ergens anders heen kunnen gaan, maar je krijgt maar één keer verhuisvergoeding, hè?”

Futselaar stoort het dat er zo weinig wordt geïnvesteerd in betere kansen voor de huidige bevolking. “Voor kinderen in de basisschoolleeftijd wordt er bijvoorbeeld flink op ingezet om ze te kunnen laten sporten, ook als contributie moeilijk ligt. Maar de sportverenigingen hebben een tekort aan vrijwilligers. Niet omdat het ontbreekt aan mensen die dat willen doen, maar omdat dat niet zomaar meer kan. Daar moeten ze voor opgeleid worden. Nou, dóé dat dan!”

Colin Wilkinson, beeldend kunstenaar, bestuurslid van de SP in Enschede én kersvers Overijssels Statenlid, leidt me per fiets in hoog tempo rond langs organisaties en stadsvernieuwingslocaties. Hij wil zich de komende tijd richten op gebouwen die in het kielzog van de rampwijk Roombeek gesloopt dreigen te worden. “Kijk, hier, de oude ambachtsschool. Dat is toch een prachtig gebouw?” “Enschede,” vindt hij, “moet zich heel goed beraden op wat zijn eigenheid eigenlijk is. Dát heeft werkelijk landelijke uitstraling in plaats van meer van hetzelfde: nieuw en kil.” In zijn tijdelijke atelier toont hij een van zijn kunstwerken: uit een oude leunstoel van een overleden oud dametje maakte hij een variatie op de beroemde Denker van Rodin. De ziel van de vrouw zelf heeft hij met de stoel verweven in haar houding. Sjofeltjes zit ze daar, maar nog altijd een dame. Een prachtige metafoor voor Enschede zelf, eigenlijk.

Manchester

“Het woord snoepreisje hebben wij diplomatiek vermeden,” Annelies Futselaar kucht even. Maar de SP gaat níét mee op het ‘werkbezoek’ naar Engeland. Dertig tot zeventig mille werd ervoor uitgetrokken om de hele raad en alle ambtenaren van het stadhuis naar Manchester te laten gaan om drie dagen eens te gaan kijken hoe men het dáár aanpakt met de sociale vernieuwing. ‘Als de koelkast van een bijstandsmoeder kapot gaat wordt die behandeld als een stoephoer, maar potjes genoeg als het om het eigen gewin gaat,’ schreef columnist Jan Medendorp in de Roskam. ‘Ik weet nog hoe een stel ambtenaren de wereld overvloog om kunst uit te zoeken voor de nieuwe woonwijk, nadat ze de oude in 2000 netjes opgeruimd hadden.’ En hoe ging dat, volgens Medendorp? ‘Een stel boeren gaat op schoolreis. Niet zelf gespaard, maar op onze kosten. Lekker zonder partner de beest uithangen. Als dat het doel is, ga dan naar Domburg of Renesse.’ Zoals ze in Manchester zeggen, nuff said.

Met dank aan de bieb: Deppenbroek

In het kader van de leesbevordering had de bibliotheek Enschede, als tweede stad na Rotterdam, een eigen kinderjury. In de jaren zeventig al werd er – voor het eerst in Nederland – de kindercontributie afgeschaft. Elk kind kreeg een bibliotheekkaart. Het eigen plankje anderstalige literatuur, een kleine selectie boeken in het Turks en Arabisch, vormde voor velen de opstap tot de rest van de collectie. “Mag ik deze wel lenen? Ik studeer niet,” vroeg ooit een bezoeker aan de bibliothecaresse over een studieboek. “Wat nou als een student het nodig heeft?” Als enige Twentse wijk staat Mekkelholt/Deppenbroek op de veelbesproken ‘Vogelaarlijst’ van achterstandswijken. En juist daar moet het bibliotheekfiliaal dicht, om te worden samengevoegd met die in de nieuwe Vinexwijk Roombeek. De SP haalde 20.000 handtekeningen op om het filiaal open te houden, maar het mocht niet baten.

Inhoud