publicatie

Tribune 09/2005 - Achter de tralies van het uitzetbeleid

Tribune, 16 september 2005

Achter de tralies van het uitzetbeleid

Zesentwintigduizend mensen die al jaren op een uitspraak in hun asielprocedure wachten. Die trof minister Verdonk in 2003 bij haar aantreden als minister aan. De vluchtelingen hadden hun verzoek ingediend voordat in 2001 een nieuwe strenge Vreemdelingenwet van kracht werd, en waren in veel gevallen al uitstekend ingeburgerd. Toch besloot de minister Operatie Terugkeer te starten. Met vertrekcentra en gevangenissen voor mensen die nog geen overtreding begaan hebben. Verslag van een onaangekondigd bezoek aan het front van Verdonk.

Tekst: Ronald Kennedy

Illustratie: Gideon Borman / www.immitz.nl

Het huidige asielbeleid wordt treffend in beeld gebracht in Ter Apel: een kronkelende asfaltweg leidt respectievelijk langs aanmeldcentrum, vertrekcentrum en gevan-genis… Asielzoekers lopen af en aan. Een rood autootje scheurt in een bloedvaart voorbij en stopt pal voor een Aziatisch gezin – vader, moeder en twee jonge kinderen. Er stapt een non uit. Ze prevelt wat over de ‘Heilige Maagd Maria’ en grijpt vervolgens het voorhoofd van de jonge moeder: ‘Moge God u zegenen.’ De familie laat deze ‘zegen’ gelaten over zich heenkomen.

De dertig jarige Ibrahim, een Koerd uit Syrië, kijkt hoofdschuddend toe. Zoals afgesproken wacht hij ons buiten de poort van het vertrekcentrum op. Ibrahim is een beer van een kerel met een eeuwige glimlach op z’n gezicht. ‘Welkom in mijn huis,’ zegt hij grijnzend terwijl we door de metalen draaideur lopen. De bewakers kijken ons onderzoekend aan, maar stellen weinig vragen. Na een snelle paspoortcontrole zijn we binnen.

Het complex in het Zuidoost-Groningse Ter Apel diende in een vorig leven als NAVO-depot. Het kamp ademt vergane glorie uit. De verf bladdert van de barakken af en het onkruid tiert er welig. Een meldplicht met duimscan, bewakers en hoge hekken herinneren aan het militaire verleden.

Het doel van het vertrekcentrum is, volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), uitgeprocedeerde asielzoekers te ‘begeleiden’ bij een ‘vrijwillige’ terugkeer naar hun land van herkomst. ‘Daar is niks vrijwilligs aan. Bij het Rode Kruis werken, dat doe je vrijwillig. Afgevoerd worden naar een gevangenis niet,’ zegt Ibrahim verontwaardigd. Van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) krijgen ‘vrijwillige’ repatrianten een vliegticket en een vergoeding mee. Deze ‘oprotpremie’ hangt af van de persoonlijke situatie van een asielzoeker, maar is nooit meer dan een paar honderd euro. Ibrahim: ‘Ze kunnen me beter een doodskist meegeven.’

Ibrahim stuit, zoals bijna alle asielzoekers hier, op veel tegenwerking van zijn ambassade. ‘Sommige informatie kán ik niet opvragen omdat ik daarmee mijn familie in Syrië in gevaar breng. Maar de IND noemt ons leugenaars. Volgens hen is terugkeer veilig. Geen discussie mogelijk. Sommige IND-medewerkers weten wel degelijk dat het onveilig is, en dat zeggen ze ook tegen me. Maar ze verontschuldigen zich altijd, zo van: opdracht is opdracht. Wij asielzoekers zitten hier echt niet voor onze lol. Ik hoop nog steeds dat het recht zal zegevieren, al ziet het er erg somber uit. In mijn land is lichamelijke onderdrukking, hier vooral geestelijke.’

‘Ik had al lang illegaal kunnen zijn in Nederland.

Maar ik wil meewerken’

In het jaar sinds de opening in augustus 2004 hebben er minstens 434 mensen in Ter Apel gezeten: 84 gezinnen en 117 alleenstaanden. Veel méér mensen zijn verwezen naar het vertrekcentrum, maar naar schatting komt veertig tot vijftig procent van hen hier nooit aan. De verklaring is heel simpel, meent Hans Alderkamp van de Werkgroep Vluchtelingen Vrij. ‘Ze weten dat ze toch geen papieren kunnen krijgen om terug te gaan naar hun land. Bovendien hebben ze geen zin om de vernedering te ondergaan hier. De regering weet heus wel dat veel uitgeprocedeerde asielzoekers kiezen voor de illegaliteit, maar het interesseert ze niet. Zolang ze maar uit de voorzieningen worden gehouden.’

Uitgeprocedeerde asielzoekers die wel naar Ter Apel komen, verblijven gemiddeld negen weken in het kamp, met veertig euro ‘zakgeld’ per week. Die tijd wachten ze op uitzetting en hopen ze op een wonder. ‘Tot voor kort werden mensen op straat gezet als de uitzetting na drie maanden niet geregeld was,’ zegt Ibrahim. Het huidige alternatief lijkt nog schrijnender. ‘Nu worden gezinnen overgeplaatst naar uitzetcentrum Zestienhoven en worden alleenstaande mannen met een politiebusje afgevoerd naar de gevangenis in Ter Apel, even verderop.’ In justitiejargon heet dit ‘gefaciliteerde terugkeer’. Het ministerie van Justitie gaat er steeds vaker gebruik van maken, zo blijkt uit een recent persbericht: ‘Om het uitzetbeleid effectief te kunnen uitvoeren, wordt de capaciteit voor vreemdelingenbewaring sterk uitgebreid: vanaf 2005 structureel met 432 plaatsen tot ruim 2000 in 2007.’ Volgens de IND wordt vreemdelingenbewaring alleen toegepast ‘in het belang van de openbare orde’. Bijvoorbeeld bij vluchtgevaar of criminele antecedenten. Ibrahim kan zich daar kwaad om maken: ‘We hebben hier een meldplicht, maar als we willen dan zijn we zo vertrokken. Ik had allang illegaal kunnen zijn in Nederland, maar ik wil meewerken. Toch wacht ons een gevangenisstraf. Zonder ook maar een misdrijf gepleegd te hebben.’ Volgens hem schuilt er een veel sinistere reden achter de detentie. ‘Ik heb gehoord dat het gebruikt wordt om ons geestelijk te breken. Na een paar maanden in de cel worden we min of meer gedwongen om voor eigen terugkeer te tekenen. Hiermee schuift de Nederlandse regering alle verantwoordelijkheid van zich af.’

‘Dan had je maar een Afghaanse vrouw moeten trouwen’

Het is woensdagmiddag als we het vertrekcentrum bezoeken. ‘Vandaag vindt er zeker actie plaats,’ zegt Ibrahim wijzend naar een politiebusje op de parkeerplaats. ‘Dinsdag, woensdag en donderdag zijn de dagen dat er mensen worden overgeplaatst naar de gevangenis. Daarbij gaat het er soms grof aan toe, ja. Vandaag worden een Ethiopiër en een Iraniër, een vriend van me, opgesloten. Hun misdaad? Ze hebben netjes de asielprocedure afgewacht in de ijdele hoop dat ze mogen blijven.’

Inmiddels zijn we aangekomen in de woonkamer van de zojuist opgepakte Iraniër. De man zelf wordt vastgehouden in het poortgebouw op het terrein. Het zicht erop wordt belemmerd door een hek dat afgeplakt is met vuilniszakken. ‘Ze willen geen pottenkijkers,’ zegt Ibrahim turend uit het raam. ‘Waarom? Je zou bijna gaan denken dat ze iets te verbergen hebben. In ieder geval weten ze dat ze verkeerd bezig zijn.’

De woonkamer is volgestroomd met mensen, en verhalen. René is gevlucht uit Tsjaad. Hij communiceert in gebarentaal met een doofstomme kamergenoot. Timur uit Afghanistan vertelt over zijn ervaringen met de IND. ‘Ik ben getrouwd met een Russische. De situatie is nu dat Rusland mij niet wil terugnemen, en dat Afghanistan mijn vrouw weigert toe te laten. Bovendien zijn we ons leven daar nog steeds niet zeker. Het enige wat de IND zegt is: dan had je maar een Afghaanse moeten trouwen. Iedereen is zo bot hier.’ Zijn kinderen Rostiek (11) en Rita (13) zitten verlegen in de hoek. Rita: ‘We hebben hier op school gezeten, vriendjes gekregen, gesport en spreken de Nederlandse taal beter dan die van onze ouders. We willen zo graag blijven.’ Maar het mag niet van haar naamgenoot in Den Haag.

Afghaan Samir, een spontane spraakwaterval, heeft een MBO-opleiding ICT afgerond, verder leren mag niet. ‘In Afghanistan kan ik mijn Nederlandse diploma’s zo verscheuren.’ Zijn familie is Afghanistan ontvlucht om politieke redenen, vader is namelijk prominent lid van de communistische partij. Dat is een duidelijke risicofactor, waarschuwen mensenrechtenorganisaties. ‘We zijn al in Den Haag geweest, bij de Afghaanse ambassade. Een reis van een paar uur en binnen vijf minuten sta je weer buiten. We kunnen niet eens vrijwillig terugkeren, al zouden we willen.’

Overigens is het een raadsel wat zijn familie in Ter Apel doet. ‘We hebben nog geen uitspraak in het Hoger Beroep gehoord. We zijn dus niet uitgeprocedeerd en toch zitten wij in een vertrekcentrum. Niemand kan het ons uitleggen.’ Ibrahim vult aan: ‘Het is volgens mij gewoon een loterij. Er wordt een spelletje met asielzoekers gespeeld. Er heerst daardoor veel stress en psychische problemen.’ Volgens hem is de medische zorg ver onder de maat: ‘Een vrouwelijke kennis van me klaagde laatst bij de dokter van het vertrekcentrum over hartproblemen. De arts weigerde haar te helpen en zei dat ze maar moest wachten tot ze weer in haar eigen land was. Zo ga je toch niet met mensen om?’

‘Er wordt voortdurend tegengewerkt door de IND’

Het zijn drukke tijden voor minister Verdonk. Vastberaden heeft ze haar tanden gezet in het project Terugkeer, zoals het officieel heet. In totaal moet er een beslissing komen over 26 duizend mensen die onder de oude vreemdelingenwet (dat wil zeggen: vóór april 2001) asiel hebben aangevraagd. Inmiddels zijn er 12 duizend dossiers ‘afgehandeld’. Ongeveer 2650 mensen hebben het land ‘aantoonbaar verlaten’, ruim 4250 uitgeprocedeerde asielzoekers zijn met onbekende bestemming verdwenen. Het opus magnum van Verdonks ministerschap omvat nu nog een ‘werkvoorraad’ van 16.700 ‘dossierstukken’. Ze wil deze uiterlijk voor het kerstreces van 2006 hebben ‘afgehandeld’. Op de website van het ministerie van Justitie meldt Verdonk trots: ‘Daarmee zou het project een half jaar eerder dan gepland, worden afgerond.’

Waar met de grote bijl wordt gehakt, vallen veel spaanders. Dat ervaart ook advocate Marian van der Linden uit Almelo. ‘Een procedure gaat eigenlijk nooit zonder slag of stoot. Er wordt voortdurend tegengewerkt door de IND,’ zo ondervindt ze. Van der Linden heeft onlangs een verblijfsvergunning geregeld voor een Angolees gezin, met ingang van 1999. ‘Al die tijd hebben die mensen dus onnodig in onzekerheid geleefd in een asielzoekerscentrum. Dit heeft in dit geval tot ernstige psychische klachten bij de vader geleid. Elke advocaat heeft wel een voorbeeld van zulke nalatigheid. Ook komt het voor dat asielzoekers die door de rechter in het gelijk worden gesteld, toch een negatieve beschikking krijgen.’

Mohammed en Abdinassir moesten terug naar Somalië. Binnen een maand waren ze dood

Slecht onderzochte beslissingen kunnen dramatische gevolgen hebben. Volgens de IND zitten er in Ter Apel alleen ‘uitgeprocedeerde asielzoekers die geen gevaar lopen in hun land van herkomst’. Toch wordt dat wel eens verkeerd ingeschat. Neem het verhaal van Mohammed Yahya en Abdinassir Abdulatif. Zij werden mei vorig jaar teruggestuurd naar het ‘veilige’ Somalië. Binnen een maand na terugkeer waren ze dood. Ontvoerd en vermoord, waarschijnlijk omdat ze tot een bepaalde etnische minderheid behoorden. Volgens Amnesty International is daar geen rekening mee gehouden, en is dat een teken van een falend asielbeleid. Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch waarschuwde, al voor dit ‘incident’, in een open brief aan Verdonk over ‘illegale deportaties’ die indruisen tegen het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR adviseert tegen ‘gedwongen terugkeer’ naar onder andere Somalië en Afghanistan.

Hongerstaking uit wanhoop bracht vijf Iraniërs

op de rand van de dood

In Ter Apel hebben sommige asielzoekers ondertussen de grenzen van hun menselijke veerkracht bereikt. Wanneer eind juni zes asielzoekers uit Iran worden afgevoerd naar Zestienhoven, gaan twintig landgenoten in hongerstaking. Veertig dagen later houden nog vijf van hen deze wanhoopsdaad vol. Eén van de hongerstakers is de veertig jarige Naser Salehi. Zijn vrouw en negen- jarige zoontje zijn naar Den Haag gekomen om te protesteren. ‘Niet alleen voor mijn man, maar voor alle hongerstakers, voor alle asielzoekers.’ Herhaaldelijk heeft ze Naser gesmeekt om te stoppen met de hongerstaking. ‘Maar ik snap zijn strijd, zijn wanhoop. We weten waarom hij dit doet. Het asielbeleid is fout en dat moet aan de kaak gesteld worden. Hij sterft nog liever hier dan terug te keren naar Iran om daar een wisse dood tegemoet te gaan.’ De familie Salehi heeft inmiddels al heel wat Nederlandse plaatsen gezien. ‘Enschede, Almelo, Leusden, Meppel, ik weet het allemaal niet meer.’ Met haar man gaat het, op de 42ste dag van de hongerstaking ‘slecht, heel erg slecht’. ‘Hij kan nauwelijks praten, alleen heel zachtjes fluisteren. Hij is vele kilo’s afgevallen, kan zijn benen niet meer gebruiken, hij heeft nier- en maagkwalen. Ik ben bang dat hij binnenkort…’ De sterke vrouw oogt eventjes gebroken. Het zoontje speelt schijnbaar onwetend door op Het Plein. ‘We wonen nu op twee verschillende kamers in het AZC. Ik wil niet dat hij zijn vader zo langzaam ziet dood gaan. Mijn zoontje is al zo getraumatiseerd. Hij heeft hartverscheurende huilbuien en is als de dood dat we door de politie worden gearresteerd. We slapen slecht. Niemand luistert naar ons en de IND gelooft ons niet. Een tijd terug heb ik uit pure wanhoop een overdosis slaappillen genomen. Daarvoor heb ik een paar dagen in het ziekenhuis gelegen. Natuurlijk wil ik leven en strijden, maar soms wordt het gewoon te veel.’ Inmiddels nemen de hongerstakers, na wat vage toezeggingen van de IND, weer vloeibaar voedsel tot zich. Maar als er niets concreets komt uit de toezeggingen, wordt de actie voortgezet.

’Ik heb nog nooit een snoepje gestolen

en nu zit ik in de gevangenis’

Ibrahim vindt dat we nog zeker één verhaal moeten horen, dat van zijn landgenoot Omar die al ruim een maand in vreemdelingenbewaring zit. Al lopend daar naar toe praat Ibrahim openhartig over zijn eigen wanhoop. Hij woont al twee maanden en een week in het vertrekcentrum. ‘Nog drie weken dus en dan ben ik aan de beurt, dat weet ik gewoon,’ zegt hij lopend langs het politiebusje. ‘Maar wat kan ik doen? Niemand die me helpen kan, en huilen heeft geen zin. Dan maar lachen. Dat is alles wat we hebben, een glimlach en een sprankje hoop.’

In het vertrekcentrum hoor je overal droge galgenhumor. Een meisje van een jaar of vijftien fietst langs en roept plagend: ‘Wat hoor ik Ibrahim, ga je naar de gevangenis? We komen je wel opzoeken hoor.’ Tussen kinderen worden grappend weddenschappen afgesloten over wie er ‘als eerste het vliegtuig gaat halen’. Ibrahim: ‘Die grapjes heb je nodig om je staande te houden in zo’n depressieve omgeving. Het is puur overleven. Dit kan je wel uitschakelen,’ zegt hij wijzend naar zijn hoofd. ‘Maar je hart, je gevoel niet. Vooral ’s avonds in bed ontkom je er niet aan. Vaak word ik badend in het zweet wakker. Het is dan alsof ik geen adem kan halen. Soms denk ik zelfs even dat ik al in de gevangenis zit. Dan moet ik echt om me heen kijken om te zien dat het niet zo is.’

Ibrahim voelt zich zichtbaar ongemakkelijk wanneer ‘penitentiaire inrichting Ter Apel’ opdoemt. Zijn landgenoot Fahid, een stille, vriendelijke jongen, loopt ook mee. Hij woont nog maar net in het vertrekcentrum. ‘Nog even en dan zitten wij daar ook.’ De twee hebben wat traditioneel Syrisch eten meegenomen voor hun kameraad. Maar hier gelden gevangenisregels, ook als je niks misdaan hebt. ‘Sorry, geen eten, drinken, rookwaren of papiergeld,’ zegt de portier onverbiddelijk. Telefoons, sleutels en alles van waarde moet opgeborgen worden in een kluis. Na nog een paspoortcontrole, een overgevoelige metaaldetector en twee zware deuren met intercom zitten we in de wachtkamer. Onze komst is van tevoren, door Omar en Ibrahim, aangekondigd. Anders kom je niet binnen.

Een boomlange bewaker komt de wachtkamer binnen. ‘Bezoek voor Omar?’ De bezoekersruimte straalt kilte uit. Alle bezoekers en gevangenen worden streng gade geslagen door een viertal bewakers. Omar wordt binnengeleid via nóg een metalen deur. Hij ziet er neerslachtig en mentaal gebroken uit, maar begroet ons hartelijk. ‘Ik weet nog steeds niet wat ik gedaan heb. Van mijn advocaat hoor ik niks,’ begint hij. ‘Ik zit hier tussen verkrachters, moordenaars en drugsdealers. Ik heb nog nooit een snoepje gestolen en nu zit ik hier in de gevangenis.’ Hij kent nog zeker vier mensen uit het vertrekcentrum die hier opgesloten zitten. ‘Hoe lang we hier moeten blijven, weet ik niet. Een week, maand of jaar? Wie zal het zeggen.’ Volgens de wet mag een uitgeprocedeerde asielzoeker in de gevangenis blijven ‘zolang er uitzicht is op uitzetting ’.Vervolgens is het goed denkbaar dat hij na verloop van tijd alsnog op straat komt te staan.

Omar is moe van het gevangenisleven. ‘We mogen een uurtje luchten per dag, tussen de andere criminelen. Vanaf kwart voor vijf ’s avonds tot acht uur ’s ochtends zitten we achter slot en grendel. Op zondag worden we al om drie uur opgesloten. Geloof me, die muren maken je gek.’ Binnen de gevangenismuren mag Omar één ding wel wat hij buiten als uitgeprocedeerde niet mag… werken. Voor zo’n tien euro per week. De ironie over de aard van de werkzaamheden zal niemand ontgaan. ‘We wassen, strijken en vouwen het linnengoed van het vertrekcentrum.’ Omar vecht tegen de wanhoop. Ook wanneer hij Koerdisch praat, gebruikt hij voortdurend twee woorden: ‘komt goed’.

Ibrahim verbergt zijn ware gevoelens met een grapje. ‘Kun je hier ook pizza bestellen?’ En dan troostend: ‘Binnenkort zit ik hier bij je. Maar wie komt ons dan opzoeken?’ Hij stoot zijn maatje Fahid aan. ‘Jíj moet nog drie maanden in het vertrekcentrum…’ Het levendige gesprek wordt plots beëindigd door een cipier. ‘Het bezoekuur zit er op.’ De ongetwijfeld vriendelijk bedoelde begroeting op weg naar buiten, krijgt een nare bijbetekenis: ‘tot ziens’. Ibrahim schudt zijn hoofd: ‘Het blijft een vreemde gedachte dat de mensen die me nu naar buiten begeleiden, straks mijn bewakers zijn.’

Teruggekomen in het vertrekcentrum staat er een aanhangwagen voor de deur van de Iraanse asielzoeker. Er ligt wat beddengoed in. Een medewerker van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) kiepert grote vuilniszakken vol persoonlijke eigendommen van de eerste etage in de kar. Als de COA-medewerker vertrokken is, licht Ibrahim toe: ‘Wie naar de gevangenis moet, wordt eerst door de politie opgepakt. Zijn spullen worden later door het COA verzameld. Soms duurt het dagen voordat de mensen in de gevangenis weer over hun eigendommen kunnen beschikken.’ Ibrahim snapt het niet meer: ‘Al die mensen – IND, COA, IOM en marechaussee – werken allemaal in principe voor en dankzij ons. En ze lijken zich alleen maar te bekommeren om hun loon. Ik kan me niet voorstellen dat die mannen en vrouwen thuiskomen bij hun geliefden en zeggen dat ze lekker gewerkt hebben. Weer een onschuldig gezin uitgezet! Lekker een kamer van een asielzoeker ontruimd!’ De gedachte past inderdaad niet bij de gastvrije cultuur en de kameraadschap die onder de bewoners leeft. Aan het einde van de dag wordt er kip en rijst voorgeschoteld. Iedereen mag blijven om mee te eten.

Inhoud

  • Het zijn drukke tijden voor minister Verdonk. Vastberaden heeft ze haar tanden gezet in Operatie Terugkeer. En die behelst zesentwintigduizend veelal goed ingeburgerde mensen. 'Ik heb nog nooit een snoepje gestolen en nu zit ik in de gevangenis.'
  • Hij is de nieuwe algemeen secretatis van de SP en hij is niet vies van uitdagingen. Hans van Heijningen vindt dat de partij er goed voor staat. Maar: 'Zelfgenoegzaamheid past niet bij mij en ook niet bij de partij.'
  • De nieuwe Duitse Linkspartei wil deze maand de derde partij van Duitsland worden. De vooruitzichten zijn goed. Dankzij de kersverse bundeling van socialisten uit oost en west gloort er weer hoop voor links in Duitsland.
  • Uitbuiting: waarom Poolse seizoensarbeiders goedkoop zijn.
  • Het is erop of eronder voor de VN
  • Jong in de SP: Marco ter Brake.
  • Column Jan Marijnissen: Drie maanden is een lange tijd.