publicatie

Spanning mei 2012 :: Van bezetting naar nieuwe vakbeweging!

Spanning, mei 2012

Van bezetting naar nieuwe vakbeweging!

De hal is stampvol en fluoride geel – het geel van de schoonmaakstaking. Toespraken en de energieke beats van een DJ wisselen elkaar af. Het is maandagochtend 5 maart. Honderden schoonmakers, studenten, medewerkers en activisten hebben zich verzameld in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ze bezetten de hal bij de hoofdingang en de direct daarachter gelegen grote collegezaal. De sfeer is goed, en kenmerkt zich door een soort opgewekte vastberadenheid, een goedgemutste radicale strijdbaarheid.

Tekst: Matthias van Rossum Foto: Robin Nellise

Het is ruim negen weken nadat de VU-schoonmakers zich bijna massaal bij het begin van de staking voegden. Schoonmakers kwamen in actie voor betere arbeidsvoorwaarden en een beetje meer respect. Maar in de hoek van de hal van het hoofdgebouw staat tijdens de actie een voorman temidden van VU-schoonmakers. Hij heeft ‘zijn’ schoonmakers persoonlijk uit de menigte gehaald. Schreeuwend prent hij ze in dat ze misschien het recht hebben om te staken, maar dat hij zal zorgen dat ze ontslagen worden als ze dat ook doen.

Respect blijkt dus niet zomaar te zijn weggelegd. Niet tijdens de landelijke CAO-onderhandelingen, maar ook niet op de VU. Publiekelijk verkondigt de universiteit het standpunt dat zij als opdrachtgever achter de schoonmakers staat, maar tegelijkertijd werkte ze de staking actief tegen. Begin februari, bijvoorbeeld, stuurde de VU een brief aan haar faculteiten en medewerkers waarin werd aangekondigd dat het eigen facilitair personeel en ‘uitzendkrachten’ werden ingezet voor schoonmaaktaken. Ook medewerkers en studenten werden gevraagd om collegezalen, gangen, toiletten en eigen werkplek schoon te houden – met de suggestie om een ‘(corvee)rooster’ op te stellen.

Deze maatregelen zijn voor de VU als ‘opdrachtgever’ wettelijk toegestaan, maar komen in de praktijk neer op het breken van de staking en vormden een pijnlijk contrast met haar zelfbenadrukte imago als ‘goede werk- en opdrachtgeverschap’. De schoonmaakbedrijven traden nog hardvochtiger op. De aflopende contracten van een vijftal stakers werden niet verlengd – later zou blijken zonder inhoudelijke argumentatie of functioneringsgesprek. Andere schoonmakers werden ‘gemaand’ aan het werk te gaan met methoden waarover al snel geruchten over intimidatie de ronde deden. De gevolgen mogen duidelijk zijn: de staking ging verloren, en de stakers gingen teleurgesteld weer aan het werk.

Teleurgesteld, maar niet onopgemerkt. Medewerkers en studenten begonnen solidariteitsacties met pamfletten en een YouTube-filmpje, waarin zij aan iedereen die onbegrip toonde voor het tijdelijke gebrek aan hygiëne uitlegden waarom schoonmakers staakten. Ook zorgden ze dat vakbond Abvakabo haar leden opriep geen gehoor te geven aan het verzoek zelf schoon te maken en de VU aansprak op het ‘stakingsbreken’. Tegelijkertijd werd de brug geslagen tussen de situatie van de schoonmakers en de manier waarop de VU omgaat met haar eigen personeel.

Jarenlang beleid van schaalvergroting, vermarkting en flexibilisering hebben de universiteit hervormd tot een Albert Heijn-achtig bedrijf. Zo is meer dan 51 procent van het wetenschappelijk personeel 35 jaar of jonger, en werkt waarschijnlijk meer dan de helft van het universitair personeel op tijdelijke contracten. Bovendien plant de VU massale bezuinigingen van zo’n 33 miljoen euro op personeel en onderwijs – resulterend in ontslag van honderden mensen. Tegelijkertijd wordt wel voor miljoenen geïnvesteerd in de verbouw voor flexwerkconcepten en nieuwbouw van een universiteitsgebouw. De universiteitscampus is verworden tot een omgeving voor neoliberaal geïnspireerde hervormingen, waarin verschillende groepen werknemers voortdurend tegen elkaar uitgespeeld worden: tijdelijk versus vast, ondersteunend versus academisch, in direct dienstverband versus uitbesteed.

Maar het verzet hiertegen groeit. Het VU-personeel verenigd in Abvakabo VU organiseerde hierover in september 2011 een drukbezochte kritische ‘Alternatieve Opening van het Academisch Jaar’. En juist tijdens de schoonmaakstaking en de solidariteitsacties werd de gemeenschappelijkheid in de afzonderlijke problematiek steeds zichtbaarder. De vervolgstap was dan ook logisch, maar uniek: gezamenlijk optrekken. Naar aanleiding van de solidariteitsacties besloten de schoonmakers tot universiteitsbezettingen als middel in de langdurige staking. Studenten en actievoerders hielpen bij de bezetting en de inhoudelijke verbreding naar onderwijskwesties. De Abvakabo VU voegde zich bij de strijd door een gelijktijdige eigen manifestatie over de bezuinigingen en falend universiteitsbeleid.

In het bezette hoofdgebouw van de VU vond zodoende een waardevolle kruisbestuiving plaats. Hier werden de handen ineengeslagen om meerdere afzonderlijke lijnen van strijd samen te brengen en gezamenlijk te voeren. Deze manier van werken leidt tot een krachtige impuls voor de eigen en gezamenlijke strijd – het versterkt beide. Universitair personeel, studenten, actievoerders en schoonmakers kwamen bij elkaar, raakten in gesprek en begonnen de gemeenschappelijkheid te zien. Schoonmakers voelden zich gesterkt door de steun en gingen tezamen met medewerkers en studenten collegezalen langs of deelden informatieflyers uit. Omgekeerd was in de Abvakabo-manifestatie tegen het universiteitsbeleid ruimte voor schoonmakers als spreker en publiek. De samenwerking vertaalde zich ook in de werkwijze. Het afgevaardigde onderhandelingsteam bevatte vertegenwoordigers van schoonmakers, studenten en medewerkers. De eisen bevatten elementen voor de schoonmaak, het VU-personeel en het onderwijs. En alle onderhandelingsresultaten werden direct in stemming gebracht in de zaal van de actievoerders.

De gezamenlijke acties van de vakbonden Bondgenoten en Abvakabo, studenten en activisten rond bezetting van de VU waren dan ook een uitmuntend voorbeeld van de mogelijkheden die ontstaan door en in gezamenlijke strijd. Tegelijk legden de acties een aantal gevaren bloot, knellende banden, die de strijd afzwakken en daardoor kunnen leiden tot het verlies van vertrouwen en bereidheid van georganiseerde werkenden. De belangrijkste les voor een succesvolle beweging tegen het neoliberalisme en haar alledaagse gevolgen is de noodzaak van gezamenlijke actie op basis van een sterkere invulling van het begrip solidariteit. Cruciaal is het inzicht dat solidariteit verder gaat dan solidariteit betuigen. Echte solidariteit gaat voorbij steunverklaringen – voorbij het vervullen van een lippendienst – maar stuurt aan op concrete, daadwerkelijke samenwerking.

Deze samenwerking is niet vrijblijvend. Voorwaarde voor gezamenlijke actie is een duidelijk inzicht in het eigene én het gezamenlijke van problemen, zodat bruggen geslagen kunnen worden waar dat mogelijk is. Het gaat om het vinden van concrete gemeenschappelijke zaken, die de weg kunnen wijzen naar het overkomen van onderlinge tegenstellingen en barrières. Een probleem georiënteerde aanpak is daarvoor een bruikbaar vertrekpunt. Juist door verschillende groepen werknemers, studenten en actievoerders met elkaar in contact te brengen, worden de achterliggende mechanismen en actoren zichtbaar. Dit gaat dus verder dan steunacties, verder dan het voeren van ‘andermans’ strijd. Het gaat om het gelijktijdig en gezamenlijk voeren van de ‘eigen’ strijd rond concrete manifestaties van het achterliggende probleem. Deze achterliggende problematiek is het noodzakelijke aanknopingspunt om afzonderlijke lijnen van strijd onderdeel te maken van de gezamenlijke, bredere strijd.

Een sterkere invulling van het begrip solidariteit en het gezamenlijk optrekken zijn belangrijke eerste voorwaarden. Maar de acties brengen ook direct de eerste lessen met zich mee over de valkuilen van gezamenlijke strijd. De kracht van de schoonmaakacties kwam voort uit de zeggenschap van de schoonmakers zelf. Het is de directe zeggenschap over de eigen organisatie en strijd, die leidt tot de grote betrokkenheid, mobilisatie en strijdbaarheid. Succesvolle vakorganisaties zullen altijd bottom-up georganiseerd moeten zijn. Dat besef leek tijdens de schoonmaakacties van Bondgenoten te zijn doorgedrongen, maar werd opvallend snel weer in de kiem gesmoord door vakbondsbestuurders, die hun eigen positie in gevaar zagen komen. Dat is doodzonde. Niet alleen omdat daardoor mindere resultaten worden bereikt, maar vooral omdat het schadelijk is voor de bereidheid en het vertrouwen van actieve leden om zich in te zetten voor deze belangrijke strijd.

En dat brengt ons bij de achterliggende lessen voor de vakbondstop – een top die momenteel verwoedt probeert van bovenaf een Nieuwe Vakbeweging in elkaar te knutselen. Een nieuwe generatie vakbondsbestuurders zal moeten leren dat dit niet alleen ‘hun’ strijd is. Het is de strijd van vele miljoenen georganiseerde Nederlanders tegen de nog altijd doorgolvende gevolgen van het neoliberalisme. En die strijd zal niet gewonnen worden door cosmetische ingrepen, zoals het verkiesbaar maken van de voorzitter. Evenmin door de autoriteit, de spierballentaal of het onderhandelingsvermogen van vakbondsbestuurders. Deze strijd kan alleen gewonnen worden door leden, die middels directe zeggenschap sectoroverstijgend én op hun eigen werkplek de strijd aangaan met managers, politici, bestuurders en intimiderende voormannen.

Matthias van Rossum (1984) is als historicus verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Hij verricht promotieonderzoek naar interculturele verhoudingen tussen Europese en Aziatische zeelieden werkzaam voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Naast zijn onderzoek is hij actief lid van Abvakabo.