publicatie

Spanning september 2009 :: Iraniërs zoeken hun eigen weg

Spanning, september 2009

 

Iraniërs zoeken hun eigen weg

Tekst: Karel Koster

Dit najaar wordt Iran weer een belangrijk onderdeel van het nieuws, al was het maar omdat de ‘nucleaire kwestie’ weer op de agenda zal worden gezet. Een hernieuwde oproep voor nog zwaardere sancties dan de al bestaande valt te verwachten, misschien met desastreuze gevolgen. De neoconservatieve lobby in de VS en haar Europese tegenhangers sturen maar al te graag aan op harde maatregelen. Gezien de aard van het regime kunnen zulke maatregelen uitmonden in escalatie en in het ergste geval, oorlog.

Bij die oorlog hoort ook een rechtse propagandacampagne die de terechte kritiek op het regiem probeert om te zetten in een legitimatie om een steeds hardere confrontatie aan te gaan. Om te voorkomen dat er weer weerstand tegen oorlog zal ontstaan zoals het geval was bij de aanval op Irak is de strijd om de publieke opinie in het westen belangrijk. Het boek van Jafari komt als geroepen om die beeldvorming te bestrijden.

Jafari beschrijft de moderne geschiedenis van Iran vanaf het begin van de twintigste eeuw tot begin dit jaar. Dat betekent dat de massale protestdemonstraties van de zomer tegen het vervalsen van het verkiezingsresultaat door de regering niet worden behandeld. Dat is jammer, maar niet erg: de beschrijving van de voorgaande opkomst van de hervormingsbeweging maakt de recente ontwikkelingen een stuk begrijpelijker.

De revolutie in de titel is niet die van 1979, zoals gesteld wordt op de achterkant.

Het grootste deel van het boek (hoofdstuk 5 – 9) gaat weliswaar over de geschiedenis van de laatste 30 jaar. Maar in de eerste twee hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de geschiedenis van het Perzische rijk (in vogelvlucht) en de ontmoeting met het Westen (en Rusland) die uiteindelijk een confrontatie werd. De revolutie uit de titel kan net zo goed verwijzen naar de Constitutionele Revolutie van 1905, (hoofdstuk 3) waar de basis werd gelegd voor de democratische ontwikkeling naar het moderne Iran (het kreeg die naam pas vlak voor de Tweede Wereldoorlog). Ook de regeerperiode van de twee Sjahs (1926 tot 1979) krijgt in een apart hoofdstuk terechte aandacht. Juist in die periode, nadat de politieke overwinningen van de revolutie van 1905 (de door Jafari beschreven invloed van de Russische socialisten op de ontwikkeling van de Iraanse arbeidersbeweging is opmerkelijk) deels waren teruggedraaid door buitenlandse interventie werd Iran een speelbal van de geopolitieke manoeuvres van de grote mogendheden. Dat waren vooral Rusland (en de opvolger USSR) en Groot-Brittannië, die het land in de Tweede Wereldoorlog bezetten.

Na de aardverschuiving in de internationale machtsverhoudingen die deze oorlog veroorzaakte verdween Groot-Brittannië als machtsfactor steeds meer van het toneel. Symbool voor die aardverschuiving stond de gezamenlijke Anglo-Amerikaanse coup tegen de democratisch gekozen regering van Mossadeq in 1953. Zonder de Verenigde Staten kon Groot-Brittannië niet meer optreden. De reden voor de coup was eveneens typerend: controle over de Iraanse olie, een factor die sindsdien van beslissend belang is in de internationale machtspolitiek in de regio.

Die botsing van grootmachten en hun satellieten speelt in het boek slechts in de achtergrond een rol. Misschien terecht legt Jafari de nadruk op het binnenland, de opeenvolgende golven van verzet en oppositie en de binnenlandse machtsstrijd. De hele twintigste eeuw beweegt Iran zich tussen vooruitgang en reactie, een dynamiek die sterk naar voren komt in alle hoofdstukken.

Hoe beschrijf je een eeuw van zoveel bewogen geschiedenis? Jafari doet dat door naast de droge opsomming van machtswisselingen en veranderende machtsverhoudingen ook uitdrukkelijk de interactie tussen sociale bewegingen, religieuze stromingen en culturele ontwikkelingen in het verhaal te verweven. Een leuk element daarvan is het uitgebreid citeren van de nationale dichters, die vermoedelijk de gevoelens van de bevolking beter weerspiegelen dan pagina’s cijfers. Voor buitenstaanders die onderhevig zijn aan de eendimensionale verslaggeving van de westerse media die vrijwel uitsluitend spreken over ‘gekke mullah’s’, is deze methode verfrissend. Van belang is de centrale en soms ook progressieve rol van delen van de religieuze elite bij de opeenvolgende protestbewegingen. Die rol komt steeds weer terug, niet het minst in de bespreking van de ontwikkelingen na de revolutie van 1979.

Voor seculier links is dat immers een cruciale vraag: hoe kan het dat de linkse beweging uiteindelijk faalde in Iran, terwijl de religieus populistische partijen de overhand kregen? Dat is overigens een veel bredere vraag, die op het hele Midden-Oosten van toepassing is. Overal zijn seculiere linkse partijen gemarginaliseerd en is hun plaats ingenomen door religieuze massabewegingen zoals Hezbollah en Hamas, die extreem religieuze standpunten vermengen met een sociaal programma. In Iran waren de sociale maatregelen van Khomeiny voor de armste lagen van de bevolking eind tachtiger jaren wellicht een minimale tegemoetkoming van de regering aan de van het front terugkerende soldaten. Er vond immers direct na de revolutie een verschrikkelijke loopgravenoorlog met Irak plaats, die aan beide kanten honderdduizenden doden en gewonden kostte. Maar zowel de revolutie als die oorlog is al jarenlang voor een groot deel van de Iraanse bevolking louter geschiedenis. Dat is het gevolg van de belangrijkste sociaal-economische verandering van de afgelopen twintig jaar, namelijk de immense verschuiving in de demografische samenstelling van de bevolking waardoor die grotendeels bestaat uit jongeren.

Die verjonging, samen met de uitbouw van het onderwijsstelsel en de verbetering van de levensomstandigheden van een groot deel van de bevolking, vormde de basis voor de opkomst van de massale oppositiebewegingen. Vanaf de jaren negentig speelden die bewegingen een belangrijke rol in het versoepelen van de streng religieus bepaalde wetten en leefregels van de conservatieve elite. De oppositie organiseerde ook een tweede revolte tegen de ongeloofwaardige uitslag van de presidentsverkiezingen in 2009. De religieuze machtsstructuur van Iran vormt echter een belangrijke barrière tegen verandering: Jafari beschrijft deze terecht in detail (waarbij het diagram van de belangrijkste instellingen achterin het boek onontbeerlijk is).

Uit Jafari’s beschrijvingen van het brede scala van bewegingen die veranderingen hebben bewerkstelligd en zelfs een relatief vrijzinnige president – Khatami – aan de macht bracht, wordt ook een zwakte duidelijk. Cruciaal is de uitbreiding van de protesten van de jongeren-, studenten- en vrouwenbeweging, veelal afkomstig uit de middenklasse, naar de armste lagen van de arbeidsbevolking. De verkiezing van Ahmadinejad in 2005 was gebaseerd op het tegemoetkomen aan de sociaaleconomische eisen van de bevolking, gecombineerd met een oproep aan de streng-religieuze maar nog steeds omvangrijke minderheid. Die formule werkt niet meer, zoals bleek uit de zomer revolte tegen de in vele ogen vervalste verkiezingsuitslag. Jafari waarschuwt ergens tegen nog een belangrijk vooroordeel: namelijk dat de oppositie ‘westers’ is. Zoals blijkt uit de brede steun die het nucleaire programma onder de bevolking geniet, is dat een misleidende omschrijving. Zoals overal, zoeken de mensen hun eigen weg.

Om een beter inzicht te krijgen in de motivaties van de protesteerders en als tegengif tegen de gevaarlijke propaganda afkomstig uit kringen in het Westen die maar al te graag een oorlog willen ontketenen, is dit boek een prima medicijn.


Peyman Jafari, Het andere Iran - van de revolutie tot vandaag, AMBO-Anthos Amsterdam 2009,

ISBN 9789026321917, 216 p.