publicatie

Spanning april 2009 :: Interview met Erik Meijer, SP-delegatieleider in het Europarlement

Spanning, april 2009

Interview met Erik Meijer, SP-delegatieleider in het Europarlement

Tekst: Sjaak van der Velden

In het Europees Parlement zitten twee SP-leden. Vormen jullie daar een zelfstandige fractie of maken jullie deel uit van een breder verband?

“Voor een fractie moet je minstens 25 leden hebben. In onze fractie hebben alle partijen links van de sociaal-democratie en de groenen zich verenigd. Een tijd lang ontbrak zo’n fractie. De oude fractie van ‘communisten en aanverwanten’ spatte uiteen na de val van de muur en de ruzies over de juiste lijn tussen Franse en de Italiaanse communisten. Later heeft men elkaar weer gevonden in Europees Verenigd Links/Noords Groen Links (EUL/NGL). NGL is de groep van in 1995 aangesloten Scandinavische partijen. Die hechten meer belang aan milieu en mensenrechten dan de partijen uit de landen rond de Middellandse Zee die in de GUE tot dan toe de baas waren. Ze zijn ook veel eurokritischer. De SP zit meestal op dezelfde lijn als de NGL.

Al tientallen jaren lang draagt Nederland vrijwillig steeds meer bevoegdheden af aan de EU en dat proces valt moeilijk terug te draaien. De aandacht van de SP, maar ook van linkse partijen in bijvoorbeeld Scandinavië, gaat nog steeds sterk uit naar de bemoeizucht van de EU, en veel minder naar de mogelijkheden om dit Europa te gebruiken om een sterk front te vormen tegen de grote internationale ondernemingen en het militair-industriële complex. Partijen als Die Linke in Duitsland en de Nouvel Parti Anticapitaliste in Frankrijk – die minder reserves hebben tegen de EU als zodanig – stellen andere prioriteiten.”

Via het Europese parlement is de SP dus verbonden met een aantal communistische partijen die er nogal ouderwetse standpunten op na houden?

“Dat valt wel mee. Ieder blijft zelfstandig, maar we zoeken naar wat ons bindt in de buitenparlementaire en parlementaire strijd. En dat is heel veel. We zitten op één lijn als het gaat om de verdediging van de rechten van werknemers en uitkeringsgerechtigden, internationale solidariteit met de Derde Wereld, het belang van publieke voorzieningen. We zijn sterk verbonden met de Europese strijd van vakbeweging en milieubeweging. Op die grote lijnen zijn we het eens, maar er zijn ook duidelijke verschillen aan te wijzen.”

Zoals?

“Er bestaat nog steeds een soort broederschap van oude communistische partijen in Zuid- en Oost-Europa. Dat gaat dan vaak over buitenlandse politiek. Die communisten blijven ook nu Rusland, China of Servië nog steeds door dik en dun steunen. Wij hebben daar uiteraard niets mee. Het tweede verschil heeft te maken met de financiën van de afzonderlijke landen. Nederland is een netto-betaler aan de EU: jaarlijks betalen we € 6,1 miljard en ontvangen we € 1,9 miljard. Dat maakt dat alle Nederlandse partijen van mening zijn dat de afdracht wel wat omlaag kan. De SP loopt daarin voorop. Precies het omgekeerde zien we in netto-ontvanger Spanje. Daar vindt iedereen dat Europa veel meer geld moet uitgeven en onze fractiegenoten van Izquierda Unida lopen daarin voorop.

Een derde verschil binnen de fractie is dat tussen grote en kleine landen. De Duitsers van Die Linke vinden het eigenlijk wel goed dat er een Europese superstaat komt, al vinden ze samen met ons het gevoerde beleid daarvan volkomen fout. Onze fractiegenoten uit kleinere landen vinden daarentegen dat Europa te machtig is geworden en te veel ingrijpt in de nationale soevereiniteit.”

De SP heeft in 2001 en opnieuw in 2007 een goed resultaat bereikt in Europa door de liberalisering van het openbaar vervoer vrijwillig te maken en niet door Europa verplicht. Dat heb je zeker te danken aan de samenwerking in de fractie?

“Doordat ik de eerste fractiewoordvoerder over verkeer ben, was ik in de gelegenheid om voor het rapporteurschap te knokken. In de Tweede Kamer kan een Kamerlid een initiatiefwetsvoorstel indienen, maar in het Europees Parlement lopen alle wetsvoorstellen via rapporteurs. Bij belangrijke wetsvoorstellen zoals die op het gebied van verkeer en vervoer komen rapporteurs vrijwel altijd uit de drie grote fracties van sociaal-democraten, christen-democraten en liberalen. Maar in dit geval heb ik eerst de sociaal-democraten en later de groenen ervan weten te overtuigen dat ik vanuit de progressieve hoek de beste rapporteur zou zijn. De GUE/NGL-fractie vond dat wel een mooi succes, maar het werk is alleen door mij gedaan.”

Maar als je rapporteur bent, luisteren ze toch zeker nog niet zomaar naar je?

“Nee, daarvoor moest ik eerst een front opbouwen met vakbonden, gebruikersorganisaties, milieuorganisaties en gemeentebesturen. Ik moest overal in Europa overleggen en openbare vergaderingen toespreken over de gevaren van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie. Dat verbood overheidsbedrijven en stelde aanbesteding verplicht. Heel langzaam kreeg ik steeds meer neuzen dezelfde kant uit. Juist in Nederland was er de minste belangstelling voor, omdat aanbesteding hier al in 2000 wettelijk verplicht was gesteld. Mijn grootste tegenstanders in het EP waren aanvankelijk de christen-democraten. Zij zeiden dat de lonen in het openbaar vervoer dertig procent te hoog waren en dat liberalisering zou helpen om die lonen te verlagen. Dat argument heb ik goed kunnen gebruiken om twijfelende vakbonden te overtuigen. Belangrijk was het moment waarop de grote Duitse vakbeweging inzag dat de volledige en verplichte liberalisering haar onderhandelingspositie ernstig zou ondermijnen en mij daarom volop ging steunen.”

Had je daarop gerekend?

“Nee, want aanvankelijk zagen vakbondsbestuurders in sommige landen mijn strijd als een achterhoedegevecht van een links-radicaal tegen een onvermijdelijk proces van modernisering. Uiteindelijk ben ik erin geslaagd om veel organisaties ervan te overtuigen dat het voorstel van de Europese Commissie zou leiden tot verdere afbraak van het openbaar vervoer. Daarmee was ik er natuurlijk nog niet, want buitenparlementaire organisaties hebben geen stemrecht. Maar je kunt er wel veel druk mee uitoefenen.

et ging erom een alternatief te vinden waar een meerderheid voor te krijgen was. Dat alternatief was niet een verbod op aanbesteding en privé-bedrijven in het openbaar vervoer, maar wel vrije keuze voor gemeenten en provincies. Daarop kon ik uiteindelijk ook het meest gematigde deel van sociaal-democraten en groenen meekrijgen, en zelfs het eurokritische deel van de rechterzijde. Zo heb ik op 14 november 2001 met 317 tegen 224 stemmen mijn tegenvoorstel door de eerste lezing van het parlement kunnen loodsen. Door zes jaar overleg met de 27 verkeersministers kreeg ik eindelijk in 2007 hun instemming voor die keuzevrijheid. Daarna moest het EP er een tweede keer over stemmen, en waren alleen nog de liberalen tegen.”

Liep de samenwerking daarover goed binnen de linkse fractie?

“Wel met de Duitsers en de Scandinaviërs, maar niet met de Griekse communisten en in dit geval ook niet met de Franse trotskisten. Die wilden alleen demonstratief protesteren tegen elke aanbesteding en privatisering. Dus vonden ze het door mij bereikte succes niet principieel genoeg.”

Met andere Nederlandse EP-leden zul je wel veel contact hebben?

“Nee, die contacten zijn schaars. Die wilden vooral gezamenlijke brieven schrijven aan de regering om een hoger salaris te eisen. Dit jaar komt er eindelijk een gelijke betaling voor de Europarlementariërs uit alle 27 landen, maar VVD, CDA en D66 willen niet dat de Nederlandse vertegenwoordigers daarover belasting in Nederland moeten betalen. Dat voorstel heb ik natuurlijk niet getekend.

Over het algemeen is het ook wel logisch dat er weinig contact is met landgenoten. Het gaat daar niet om Nederland tegenover de rest, maar om politieke meningsverschillen, net zoals in gemeenteraad en Tweede Kamer. Bovendien is er in de Nederlandse pers nauwelijks belangstelling voor Europa. Ik haal veel gemakkelijker buitenlandse kranten en TV-zenders dan die in eigen land.”

En met de andere SP’ers?

“Zelfs met Kartika is het contact niet eenvoudig. Dan zit je in Brussel, dan weer in Straatsburg. Telefoon en e-mail zijn je contactmedia, maar we zien elkaar niet dagelijks. Die hele discussie die in Nederland telkens terugkeert over de enorme kosten van het reizende circus van de voortdurende verhuizing tussen Brussel en Straatsburg is wel terecht, maar ook typisch Nederlands. In de meeste andere landen maakt vrijwel niemand zich daar druk over. Het zal ook niet veranderen zolang Frankrijk dat tegenhoudt. Pas als Oost-Europa een grotere rol speelt zal alles misschien moeten verhuizen uit Brussel en Straatsburg naar een meer centraal gelegen stad, bijvoorbeeld Wenen.”

Dus Europa doet er wel degelijk toe?

“Jazeker. De strijd tussen kapitaal en arbeid speelt zich tegenwoordig vooral af op Europees niveau. De lobby’s van multinationale ondernemingen hebben een heel goede ingang in Europa en zien kans het beleid voor een belangrijk deel te bepalen. Dat gebeurt allang niet meer alleen in Den Haag. Willen we de buitensporige invloed van het kapitaal terugdringen dan kunnen we de beleidsvorming in Brussel en Straatsburg niet aan anderen overlaten. Doen we dat wel dan trekken we uiteindelijk aan het kortste eind.”