publicatie

Spanning, april 2007 :: Het rijke rode leven

Spanning, april 2007

Het rijke rooie leven deel 25: Gerrit Voerman over Gerrit Mannoury

Communistisch strijder voor het vrije woord

Tekst: Gerrit Voerman

‘De strijd, die tot het socialisme voert, [is] een dubbele: de klassestrijd met onze tegenstanders, om de staatsmacht; de gedachtestrijd, die het proletariaat met zichzelf heeft uit te vechten, om de geestesmacht.’ Aan het woord is de filosoof en wiskundige Gerrit Mannoury ten tijde van de oprichting van de Sociaal-Democratische Partij – de voorloper van de Communistische Partij van Nederland (CPN) – in 1909. Mannoury zelf was vooral aan het tweede front te vinden. Hij bleef hameren op de ‘vrijheid van woord en gedachte’ – ook toen het internationale communisme en de CPN na de opkomst van Stalin steeds meer verstarden en andersdenkenden uit hun rijen zetten. In 1929 onderging Mannoury zelf dit lot, toen hij door de CPN-leiding werd geroyeerd.

Wiskundige in de politiek

Gerrit Mannoury werd op 17 mei 1867 in Wormerveer geboren. Toen hij drie jaar was overleed zijn vader – die scheepskapitein was – in China. Zijn moeder verhuisde naar Amsterdam en voedde haar kinderen alleen op. Het gezin had het niet breed. Met een beurs van de gemeente Amsterdam kon Mannoury naar de HBS. Hij behaalde daarna het onderwijzersexamen, maar beleefde in het begin weinig vreugde aan het lesgeven: zijn eerste betrekking aan de Openbare Handelsschool in de hoofdstad gaf hij op vanwege ordeproblemen.

Na verloop van tijd ging het hem voor de klas beter af. In de avonduren was Mannoury ook als accountant werkzaam. Mannoury’s wetenschappelijke liefde ging uit naar de wiskunde en filosofie. Omdat hij door zijn leraarsbaan overdag geen college kon volgen, kreeg hij privélessen van een hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, die veel van hem verwachtte. Aan deze universiteit werd hij later hoogleraar in de wiskunde – door zelfstudie, want hij had nooit een universitaire graad behaald. Op filosofisch terrein hield Mannoury zich vooral bezig met de taal. Zijn uitgangspunt was dat niemand absoluut ‘objectief’ kon zijn, wat in lijn was met zijn afkeer van iedere vorm van dogmatiek in de politiek. Deze relativistische benadering zou hem nogal eens in conflict brengen met de leiders van de verschillende partijen waarvan hij lid was, en met de communistische machthebbers in Moskou.

Hoezeer zijn leven ook in beslag werd genomen door de wetenschap, Mannoury bevond zich bepaald niet in een ivoren toren. Door zijn dagelijkse werk als leraar stond hij midden in de samenleving en zag hij de noden om zich heen. In 1900 trad hij toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), waaruit in 1946 de PvdA is voortgekomen. Mannoury was van meet af aan actief in de partij. Hij hielp mee met de oprichting van de Sociaal-Demokratische Studieclub, de voorloper van het wetenschappelijk bureau van de SDAP. Toch had hij ook kritiek op de partij. Naar zijn idee was vrijheid van meningsuiting ‘noodzakelijk om het socialisme te bereiken,’ maar het vrije debat kwam te veel in het gedrang. Hoewel Mannoury zelf geen marxist was, verliet hij in 1909 met de radicale marxistische oppositie de SDAP. Steen des aanstoots was de in zijn ogen weinig democratische manier waarop de meerderheid in de partij onder aanvoering van Pieter Jelles Troelstra met de dissidenten was omgesprongen.

De SDAP-leider liet Mannoury naderhand weten dat hij altijd welkom bleef, maar die had inmiddels zitting genomen in het partijbestuur van zijn nieuwe politieke onderkomen, de Sociaal-Demcratische Partij (SDP). Ook voor deze partij zette hij zich volop in. Hij hield voordrachten voor afdelingen en colporteerde met het partijblad De Tribune, waarvoor hij ook veel schreef. Net als in de SDAP kreeg Mannoury ook in de SDP problemen met de partijtop. Hij kwam in aanvaring met de beide partijleiders David Wijnkoop en Willem van Ravesteyn; de laatste noemde hem zelfs een ‘warhoofdigen gek, vijand van het Marxisme’.

Geestesvrijheid in de partij

De SDP was in 1917 laaiend enthousiast over de Oktoberrevolutie in Rusland, die de door Lenin geleide bolsjewieken aan de macht bracht. De partij doopte zich om tot Communistische Partij van Nederland (CPN) en trad toe tot de in maart 1919 in Moskou opgerichte Communistische Internationale (Comintern). Deze organisatie zette een filiaal op in Amsterdam. Begin 1920 organiseerde dit bureau in de Nederlandse hoofdstad een internationale communistische conferentie, waaraan ook Mannoury meedeed. Toen de politie hiervan lucht kreeg, werden de besprekingen bij hem thuis voortgezet. Het Amsterdams bureau werd al snel door de Comintern gesloten, vanwege afwijkende politieke opvattingen.

Mannoury’s activiteiten in de CPN lagen in het verlengde van zijn dagelijkse bezigheden. Zo was hij betrokken bij de partijschool, en met zijn boekhoudkundige kennis maakte hij vaak deel uit van commissies die de financiën van de partij en haar neveninstellingen moesten controleren. Ook schreef hij veel korte ingezonden stukken voor De Tribune – soms in de vorm van een gedicht – waarin hij opkwam voor de geestesvrijheid in de partij.

In 1925 speelde Mannoury een belangrijke rol in de crisis in de CPN. Al enige tijd bestond er in de partij een oppositionele stroming tegen Wijnkoop en Van Ravesteyn. De tegenstellingen spitsten zich toe bij de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezingen in juli 1925. Toen de partijleiding ten aanzien van de kandidaatstelling wilde afwijken van de richtlijnen van de Comintern, beschouwde Mannoury dit als disciplinebreuk. Als voorzitter van het Scheidsgerecht voor Partijgeschillen trok hij bij Moskou aan de bel. Een telegrafische terechtwijzing door de Comintern-top volgde, waarna beide leiders het veld ruimden.

Tegen Stalin

Na de dood van Lenin en de zege van Stalin in de machtsstrijd met zijn aartsvijand Trotski toonde Mannoury zich steeds bezorgder over de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie. Hij maakte al in 1925 publiekelijk bezwaar tegen de op gang komende ‘ziekelijke verering’ van Lenin, hoezeer hij de bolsjewiekenleider ook bewonderde. Ook kantte Mannoury zich in woord en gebaar tegen de kortzichtige en eenzijdige behandeling van Trotski, ofschoon hij diens standpunten in het geheel niet deelde. ‘Mijn hart bloedt en mijn bloed kookt, als ik de volmaakte onredelijkheid en verblindheid zie, waarmede de door-dik-en-dunners alles napraten, wat Stalin en Boecharin (het hoofd van de Comintern – GV) […] hun in de mond geven, en de volmaakte domperij, die zij op iedere afwijkende mening trachten toe te passen,’ zo schreef Mannoury.

Zijn verzet hiertegen hing samen met zijn relativistisch-filosofische zienswijze; het denkwerk in de partij mocht niet worden beknot door een formalistische toepassing van de partijdiscipline.

Samen met de dichteres en partijgenoot Henriette Roland Holst protesteerde Mannoury bij de top van de Comintern tegen de onderdrukking van afwijkende standpunten in de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, en vroeg hij ruimte voor open debat. Zijn vele protesttelegrammen werden nooit door Moskou beantwoord. In tegenstelling tot Roland Holst, die uit protest voor de CPN bedankte, wilde Mannoury de partij (nog) niet verlaten. Uiteindelijk werd hij eruit gezet. Op last van de leiding van de Comintern royeerde de CPN hem in november 1929, omdat hij had geweigerd te beloven dat hij Trotski’s ‘misdadige politiek ten scherpste zou bestrijden’. Het was voor hem onbestaanbaar dat hij zelf zou meewerken aan de beknotting van de vrije gedachtewisseling. Het appèl dat hij aantekende bij de commissie van beroep van de Comintern werd vanzelfsprekend afgewezen. Mannoury trok zich het royement zwaar aan, aldus zijn zoon: ‘Hij is er eigenlijk nooit overheengekomen. Hij bleef zich communist noemen en was van mening, dat zijn opvattingen het ware communisme vertegenwoordigden.’

Communist zonder partij

Na zijn gedwongen vertrek uit de CPN bleef Mannoury politiek en maatschappelijk betrokken. Waar hij onrecht meende te bespeuren, trok hij aan de bel. Hij had aan het begin van de jaren dertig zitting in het Nederlandse Scottsboro Comité, dat actie voerde tegen de terdoodveroordeling van een negental zwarte jongeren in het Amerikaanse Scottsborough. Ook kwam hij op voor de muiters van de kruiser ‘De Zeven Provinciën’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verleende hij onderdak aan joodse onderduikers. Na de bevrijding zette hij zich in tegen het voltrekken van de doodstraf voor oorlogsmisdadigers. In deze tijd keerde hij zich ook tegen de Nederlandse politionele acties in het naar onafhankelijkheid strevende Indonesië.

Mannoury overleed op 30 januari 1956 in Amsterdam. Een van de leerlingen van de mathematicus roemde zijn ‘onbegrensde menschenliefde’. De sterrenkundige Anton Pannekoek, die ook enige tijd lid was van de CPN, noemde hem ‘een man van zuivere ethiek, rechtbewustzijn en eerlijkheid’.

Mannoury was niet een van de groten van de arbeidersbeweging, en heeft zo’n positie hoogstwaarschijnlijk ook nooit geambieerd. Hij was een ‘beminnelijk, vriendelijk, uiterst bescheiden mens,’ aldus een oude vriend. In zijn strijd tegen de stalinisering van het internationale communisme maakt Mannoury tegenwoordig wellicht een wat naïeve, goedgelovige indruk. Terwijl Herman Gorter, Pannekoek en Roland Holst met het communisme braken, bleef Mannoury vasthouden aan de mogelijkheid van een hervorming van binnenuit, totdat hij werd geroyeerd. Zijn hardnekkige strijd verraadt iets van de taaie standvastigheid waarover hij ook beschikte. Zijn vroegere vijand Van Ravesteyn noemde hem later niet voor niets een ‘onafhankelijke figuur’ en een ‘permanente opposant’ die voortdurend opkwam voor de vrijheid van meningsuiting.

Mannoury was afkerig van elke vorm van dogmatisme en overtuigd van de noodzakelijkheid van het vrije debat en de onderlinge meningenstrijd. Wanneer de voortdurende bezinning over de beginselen zou worden gesmoord en geestelijke vrijheden voor het partijbelang moesten wijken, dan zou dit leiden tot de verstikking van het ‘levende communisme’. Ook volgens zijn zoon had Mannoury ‘ondanks zijn relativisme en beminnelijkheid, muurvaste overtuigingen’. Zo’n principe was dat hij zijn tegenstander het recht toekende om met hem van mening te verschillen, maar ook de ‘waarheid’ van het communisme was zo’n beginsel: ‘Zijn is kommunist zijn,’ zo stelde hij. Toen bleek dat zijn relativisme en trouw aan de CPN niet samen konden gaan, hield hij vast aan de vrijheid van het woord. Mannoury werd een communist zonder partij.

Voor meer informatie over Mannoury, zie: G. Harmsen en G. Voerman, ‘G. Mannoury’, in: P.J. Meertens e.a. (red.), Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 7, Amsterdam, 1998, pp.137-141.

Inhoud