Nooit meer onzichtbaar!

Illustratie: Albert Hahn

Staat van de democratie 50 jaar na de afschaffing van de opkomstplicht

Bij de grondwetsherziening van 1917 werd met de invoering van de evenredige vertegenwoordiging en van het algemeen mannenkiesrecht een opkomstplicht ingevoerd. De redenering van de regering was overzichtelijk: wilde de Tweede Kamer een zo goed mogelijke afspiegeling zijn van de kiezers, dan moesten die ook allemaal aan de verkiezingen meedoen. Wie niet verscheen bij de stembus, was strafbaar. Op 26 april 1933 ging 94,4 procent van de Nederlandse kiesgerechtigden naar de stembus. In 1959 werd het Nederlands record op maar liefst 95,6 procent gezet.

Een commissie onder leiding van politicus Jan Berger adviseerde de regering in 1967 om de opkomstplicht af te schaffen. “Op grond van de ervaring mag geconcludeerd worden, dat de volwassenheid van de kies­gerechtigden zo groot is geworden, dat het belang van de verkiezingen ten volle wordt beseft”, schreef Berger. Maar Bergers conclusie bleek een misvatting te zijn. Stemde in 1967 nog 95 procent van de kiesgerechtigden, direct na de afschaffing van de opkomstplicht in 1970 daalde de opkomst naar 79,1 procent. In 1998 werd een laagterecord gezet van 73,3 procent bij landelijke verkiezingen. En hoewel de opkomst sindsdien rond de 80 procent schommelt en internationaal aan de hoge kant is, blijft zelfs bij landelijke verkiezingen een aanzienlijk deel van de kiezers thuis.

Bij Provinciale Statenverkiezingen daalde de opkomst zelfs van 92,1 procent in 1931 naar 47,7 in 2015! Bij reguliere gemeenteraadsverkiezingen is een vergelijkbare trend te zien. Van 91,8 procent in 1935 naar 55 procent in 2018. De verschillen per gemeente zijn groot. Op Schiermonnikoog bracht 82,5 procent een stem uit, in Wassenaar 60 procent. Helmond en Heerlen kenden de laagste opkomstpercentages met respectievelijk 42,1 procent en 44,4 procent. In ­Heerlen onderzocht de lokale SP de ontwikkeling van de opkomst bij alle verkiezingen in de gemeente. Bij verkiezingen voor de gemeenteraad, Provinciale Staten, het Europees Parlement en bij Nationale Referenda is de trend negatief: een groeiende meerderheid van de kiezers blijft thuis. Alleen bij landelijke verkiezingen is dat niet het geval.

Op 15 september 1884 biedt de socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis met een aantal medestanders een petitie aan bij de minister van Binnenlandse Zaken. Hun eis is duidelijk: algemeen kiesrecht! Want, zo vindt Domela Nieuwenhuis: “Een overgroot deel der natie wordt tot passieve burgers gemaakt door een scheidsmuur. Die scheidsmuur moet worden omvergehaald.” Domela Nieuwenhuis was in 1882 medeoprichter van de Bond voor Algemeen Stem- en Kiesrecht.

Socialisten als Domela Nieuwenhuis gingen voorop in de strijd voor het algemeen kiesrecht. Zij zagen het toenmalige censuskiesrecht als de scheidsmuur die mensen passief maakt. Invloed op de koers van het land en de inrichting van de samen­leving was in het censuskiesrecht immers voorbehouden aan rijke mannen. Verschillende politieke prenten uit die tijd tonen het voor­uitgangsoptimisme dat gepaard ging met de strijd voor algemeen kiesrecht. Een klassieker van tekenaar en socialist Albert Hahn is daarvan een uitstekend voorbeeld: “Zoo moet het” is het onderschrift bij het been van het algemeen kiesrecht dat letterlijk de kapitalisten het parlement uitschopt. Een eeuw na het afdwingen van algemeen kiesrecht is er alle reden om Domela Nieuwenhuis’ uitspraak dat “een overgroot deel der natie tot passieve burgers wordt gemaakt door een scheidsmuur” nog eens onder de loep te nemen.

Bovendien verschilt de opkomst tussen wijken enorm. In rijke buurten is de opkomst veel hoger dan in minder rijke buurten. In de rijkere buurt Welten ging bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 73,4 procent van de kiesgerechtigden naar de stembus; in de armere buurt Passart was de opkomst 25,8 procent. Bij herindelingsverkiezingen in Groningen op 21 november 2018 – met een totaalopkomst 44,1 procent – is een vergelijkbaar verschil te zien. Het Dagblad van het Noorden kopte: “Verkiezingsopkomst in Groningen toont kloof tussen arm en rijk.” Het armere noorden van de stad heeft een lage opkomst, het rijkere zuiden een hogere opkomst. “Het laat zien hoe groot de noodzaak is om onze samenleving juist verder te democra­tiseren”, aldus Jimmy Dijk, fractievoorzitter van de SP in Groningen.

Kortom, bij de meeste verkiezingen blijft een meerderheid thuis, en de verschillen tussen rijke en armere buurten zijn enorm. Ondanks een eeuw algemeen kiesrecht is een grote groep mensen niet vertegenwoordigd. De scheidsmuur die Ferdinand Domela Nieuwenhuis omver wilde halen, is er ondanks algemeen kiesrecht nog steeds.

Een spiegeleitje verwijderd van een politieke revolutie

Als mensen toch zélf besluiten om niet te stemmen, dan is dat toch hún eigen vrije keuze? Klopt. Anders dan in de tijd van Domela Nieuwenhuis hebben nu ook niet-vermogende mannen en vrouwen de mogelijkheid om hun stem uit te brengen. Er zijn bovendien nauwelijks drempels om dat recht te vervullen. Binnen vijf minuten ben je op het stembureau, de tijd waarin je een ei kunt bakken. Een spiegeleitje scheidt ons van een politieke revolutie! Als mensen zeggen “Politici doen toch wat ze willen...” of “Mijn stem doet er toch niet toe...”, dan denk ik elke keer aan de houten mattenklopper van mijn moeder. In mijn verbeelding deel ik elke keer een draai om de oren uit. Want juist die mensen in de volksbuurten – waar de meeste niet-­stemmers te vinden zijn – hebben toch zoveel te winnen?

In het indrukwekkende pamflet Ze hebben mijn vader vermoord analyseert de jonge Franse schrijver Édouard Louis met nauwelijks verholen woede het belang van politiek voor de werkende klasse: “De heersende klasse kan klagen over een linkse regering, kan klagen over een rechtse regering, maar een regering bezorgt ze nooit spijsverteringsproblemen, een regering verbrijzelt nooit hun rug. De politiek verandert niets of erg weinig aan hun leven. Ook dat is vreemd, zij doen aan politiek, terwijl de politiek bijna geen invloed op hun leven heeft. Voor de heersende klasse is politiek meestal een esthetische kwestie: een manier om over zichzelf te denken, een manier om de wereld te zien, om zichzelf op te bouwen. Voor ons was politiek een kwestie van leven of doodgaan.” De Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt zei veel eerder al: “Het privilege van de machtigen bestaat erin dat ze de catastrofe vanaf het balkon kunnen bekijken.”

Als politiek voor veel mensen zo belangrijk is, waarom is de opkomst juist in arme buurten dan zo laag?

Illustratie: Len Munnik

Betonrot

De afgelopen jaren sprak ik meerdere malen met voormalig vicepremier Jan Terlouw. Keer op keer ageerde de liberaal tegen de macht van het kapitaal en de erosie van het politieke primaat: “Het kapitaal wordt steeds meer de baas. Het verwoest onze samenleving. Kijk naar de Verenigde Staten. Daar regeert het kapitaal de verkiezingen. Hier dreigt het weg te gaan als de belastingen niet verlaagd worden. Je mag je nooit laten bedreigen.” (Bron: YouTube, politiek café Zout, interview Jan Terlouw)

Het is hetzelfde geluid dat Herman Tjeenk Willink, de voormalige vicevoorzitter van de Raad van State, laat horen als hij zegt dat “de bv Nederland uiteindelijk het failliet van de democratische rechtsorde betekent”. Tjeenk Willink laat niets aan duidelijkheid te wensen over als hij spreekt van ‘betonrot’ in het openbaar bestuur: “We hadden de afgelopen dertig jaar de pretentie dat de overheid efficiënt zou gaan werken, als een bedrijf. Maar dat blijkt niet te werken.” (Bron: nos.nl)

In zijn recent verschenen boek Groter denken, kleiner doen schrijft hij: “Het denken in termen van winst en verlies en concurrentie deed niet alleen de vertrouwde gezichten verdwijnen – die ene postbode, een vaste mede­werker van het ziekenfonds – maar dat denken beïnvloedde ook de relatie tussen individuele burgers en professionals onderling. Concurreren en consumeren gaan moeilijk samen met samenwerking en solidariteit. De gemeenschappelijke verantwoordelijkheid vervaagt, zoals in het nota­riaat gebeurde. Samenwerking wordt gestraft, zoals de huisartsen ondervonden. De onderlinge solidariteit wordt doorbroken, zoals veel burgers ervaren. De minst competente burger – vaak de burger die het meest van publieke dienstverlening afhankelijk is – wordt daarvan als eerste de dupe.”

Wat als de overheid niet meer als hoeder van de geborgenheid en de gemeenschap wordt gezien? Wat als de overheid niet meer écht de baas is, als de politiek niet meer leidt, maar naar de markt verwijst? Is het dan raar dat steeds meer mensen de vertegenwoordigende democratie wantrouwen? Is een lage opkomst een gevolg van het niet willen hebben van invloed óf juist het snakken naar echte invloed? Socialisten weten al lang dat vooruitgang niet alleen via het parlement afgedwongen wordt. Zonder actie geen fractie, zeggen we bij de SP niet voor niks al heel erg lang. Om de democratie te redden zal het nodig zijn om de markt terug te dringen. Of zoals Tjeenk Willink het zegt: “Vertegenwoordigende democratie kan niet zonder maatschappelijke democratie.”

2019: jaar van de democratie

“Deze beweging moet doorzetten, omdat zij iets urgents belichaamt, iets radicaals, omdat de gezichten en stemmen die meestal onzichtbaar blijven eindelijk zichtbaar en hoorbaar zijn.” Dit schreef Édouard Louis recent over de Gele Hesjes-beweging. Hij beschouwt de opstand, die gesteund wordt door een meerderheid van de Fransen, als een uiting van democratisch verlangen. En dat verlangen geldt niet alleen voor Frankrijk. Wie Unilevers Paul Polman binnen twee minuten terugbelt, maar doof en blind blijft voor breed gedeelde maatschappelijke onvrede, wekt de woede zelf op. Wie Shell miljarden schenkt, terwijl huis­houdens extreem hogere energie­rekeningen ontvangen, gooit olie op het vuur. Wie zich verschuilt achter steenrijke zorgverzekeraars terwijl ziekenhuizen failliet gaan, baart verzet. Tien jaar crises, decennialange kapitalistisch gedreven globalisering met bijbehorende ‘flexibilisering’ van de arbeid, uitholling van de publieke zaak en schaamteloze bevoordeling van kapitaal – dit alles heeft het vertrouwen in de vertegenwoordigende democratie onder druk gezet. In Heel de Mens, het beginselprogramma van de SP, staat: “Democratische zeggenschap moet vóór gaan op de zeggenschap die verbonden is aan economische macht en particulier vermogen. Dat vereist stelselmatige vergroting van de zeggenschap van democratisch gekozen organen over de economie.” En ook over de parlementaire democratie is Heel de Mens duidelijk: “De parlementaire democratie, gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging, is het belangrijkste middel om de wil van de bevolking tot uitdrukking en uitvoering te brengen. Bescherming en versterking daarvan is dus van groot belang.”

Een eeuw na invoering van het algemeen kiesrecht is er alle reden om de democratie in ons land te versterken. Het wordt tijd om de moderne scheidsmuur te slechten. Daarom komt de SP in 2019 met analyses, onderzoek en initiatieven voor versterking van de vertegen­woordigende democratie. Hoe zou het parlement eruit zien als iedereen zou stemmen? Zou dat de koers van ons land wijzigen? Hoe laag moet de opkomst zijn om tot maatregelen over te gaan? Wat is er mis met een opkomstplicht? We hebben toch ook onderwijsplicht en moeten toch ook belasting betalen? Hoort een opkomstplicht niet op z’n minst bij de vorming van jonge kiezers? En waarom is een correctief referendum onontbeerlijk in een coalitieland?