Trudy Dehue over politiek gekleurde wetenschap

Ook in Nederland valt nu de beschuldiging dat sommige wetenschappen politiek gekleurd zijn. In februari nam de Tweede Kamer daarover een motie aan van de VVD, die vroeg om aandacht voor ‘diversiteit van perspectieven’ en het behoud van ‘het vrije woord’ in de wetenschap. De indieners doelden op het tegengaan van linkse kleuring, maar hun motie biedt vooral gelegenheid om de vergaande wending naar rechts aan de kaak te stellen, ontstaan door de commercialisering van allerlei takken in de wetenschap. Banden met farmaceutische en andere biotechnologie bedrijven bepalen al jaren welke vragen er kunnen worden gesteld en hoe ze kunnen worden beantwoord.

Dat komt gelukkig nu wel enigszins in het nieuws. Minder aandacht krijgt het gegeven dat ook onafhankelijk gefinancierd onderzoek rechtse politieke idealen kan bevatten. Denk aan de traditioneel rechtse kleuring van een groot deel der economische wetenschap. Maar ik wil het hebben over de neurobiologische wending in het onderzoek naar menselijk falen en verdriet. Al minstens twintig jaar is er daarvoor alleen nog financiering en respect te krijgen als er hersenen en genen bij betrokken zijn. Alleen dan zou het gaan om harde wetenschap, terwijl onderzoek naar een andere omgang met de mensen op hoon­gelach over kletsvakken zoals de pedagogiek en psychologie moet rekenen.

Wat kan er rechts zijn aan harde feiten uit het hersenonderzoek? Laat het me illustreren aan de hand van een recent voorbeeld. Op 16 februari kwamen alle grote papieren en elektronische kranten in Nederland en België met het bericht dat ADHD een bewezen hersenstoornis is. Zelfs het NOS-journaal maakte er een item over. De berichtgeving was gebaseerd op een persbericht van de Radboud Universiteit met als kop ‘ADHD op vijf plekken in de hersenen zichtbaar’. Het persbericht – en het artikel in de Lancet Psychiatry waarover het ging – voegden toe dat hulpverleners aan de ouders van de betrokken kinderen moeten vertellen dat het kind een hersenstoornis heeft, wat het stigma op ADHD zou verminderen.

Vooral vanwege dat laatste brachten ook links georiënteerde media het nieuws, want zij nemen het op voor de pechvogels in de samenleving. De vraag is alleen of zij dat hiermee deden. Allereerst hadden ze kunnen zien dat de geconstateerde verschillen in hersengebieden bij kinderen met en zonder de diagnose piepkleine en ook nog slechts gemiddelde verschillen waren. Als Friezen gemiddeld twee centimeter langer zijn dan Drenten zegt dat ook niet dat elke willekeurige Fries langer is dan elke willekeurige Drent. Sterker nog, het zegt niet dat de Friezen (of Drenten) dus een stoornis hebben.

Wat als een stoornis telt, maken mensen uit en niet de biologie. Er hangen geen bordjes ‘disorder’ in het brein, zodat de berichtgeving over ADHD (de laatste d staat voor disorder) geen neutrale maar gekleurde berichtgeving is. Zelfs al zouden mensen met verminderd concentratievermogen allemaal en overduidelijk kleinere breinen hebben, dan volgt daar niet uit dat zij een psychiatrische stoornis hebben. Het zijn psychiaters die concentratietekort, met of zonder hyperactiviteit, ooit hebben ingekaderd als de stoornis ADHD. Dat deden ze nadat de stoffen die nu ADHD-middelen heten in de jaren 1930-1970 waren uitgeprobeerd voor van alles en nog wat. Amfetaminen of methylfenidaat zijn voorgeschreven bij astma, darmontsteking, depressie, menstruatiepijn, verkoudheid, hoofdpijn en nog veel meer. Zo ontstond de toevallige ontdekking dat ze sommige onrustige kinderen tijdelijk meer geconcentreerd en gezeglijk maken, waarna de Amerikaanse psychiatrie een nieuwe stoornis introduceerde die later ADHD is gaan heten.

Terwijl ADHD niet méér is dan de medische framing van bepaalde onwenselijke eigenschappen, presenteren velen ADHD nu als de oorzaak van die eigenschappen. Dat is een omkering van zaken: je zegt ‘wij noemen eigenschap X stoornis Y’ en vervolgens maak je daar vliegensvlug van ‘stoornis Y uit zich in eigenschap X’. Zo gaat een manier van framen eruit zien als een door de biologie gedicteerd ding. En daarmee komt de oorzaak én de aanpak van problemen automatisch te liggen bij degene die ze heeft of maakt.
De voorbeelden zijn legio. Een farmaceut in de VS doopte vermoeidheid tijdens nachtdienst om tot SWD (shift work disorder; ploegen­dienststoornis). Sindsdien wordt de biologische basis van vermoeidheid gepresenteerd als bewijs dat SWD een hersenziekte is. Dat zou volgens de fabrikant het stigma op SWD bestrijden. Maar eigenlijk creëert dit het stigma op vermoeidheid, terwijl bovendien andere remedies onmogelijk worden, zoals het mogelijk maken van tussentijdse hazenslaapjes.

Iemand een hersenstoornis toeschrijven vermindert geen stigma, maar vergroot het juist. Vertel maar eens over en aan een kind dat het een hersenstoornis heeft zonder het te stigmatiseren. Biologische verklaringen verminderen het (rechtse) idee ook niet dat succes en gezondheid een eigen keuze zijn, zoals de vele leef­stijladviezen voor zwangere vrouwen laten zien die moeten voorkomen dat hun latere kind niet perfect is. En als het kind vervolgens toch niet aan de maatstaven voldoet, leiden biologische verklaringen ook al gauw tot de reactie ‘daar is een pil voor’. Ze betekenen weliswaar dat ‘je er niets aan kunt doen’ dat je ‘zo’ bent, maar bij negatief geachte eigenschappen houdt dat al gauw in dat anderen er dus iets aan moeten doen. Je houdt je hart vast bij de claim van nogal wat ADHD-deskundigen dat deze stoornis de kans op criminaliteit verhoogt, zodat de grote hoeveelheden kinderen en volwassenen die om allerlei redenen deze diagnose kregen bij voorbaat onder verdenking komen te staan en verplicht worden tot preventieve criminaliteitsbehandeling.

We zouden ook socialer kunnen denken over mensen die niet aan de maatstaven voldoen. Allereerst zouden we toleranter ten aanzien van verschillen kunnen worden, zodat minder eigenschappen een stoornis hoeven te heten. Dan zou het inter­nationale verschijnsel ook verdwijnen dat de jongste kinderen in een klas een grotere kans hebben op deze diagnose, terwijl ze gewoon minder ver in hun ontwikkeling zijn. We zouden de klassen kleiner en de scholen minder prestatiegericht kunnen maken, zodat kinderen minder gespannen zijn op school. Dan zouden we misschien beter luisteren naar het onderzoek over schaarste in tijd die mensen net zo verward, ongeconcentreerd en ongelukkig kan maken als schaarste in geld. Bij tekort aan geld in een gezin lijken de hersenen van de kinderen zich ook slechter te ontwikkelen. Terwijl de diagnose ADHD relatief vaak bij kinderen uit arme gezinnen valt, zou het een linksere – of eigenlijk gewoon rechtvaardigere – optie zijn om hun financiële situatie te verbeteren.

De 81 auteurs van de publicatie over ADHD die ‘op vijf plekken zichtbaar’ zou zijn in het brein, zullen zich dit alles vermoedelijk niet realiseren. Ze zullen oprecht menen dat het menslievend is om kinderen een hersenstoornis toe te schrijven en wie weet stemmen velen van hen links. Onderzoekers krijgen nauwelijks meer tijd om grondig over dit soort dingen na te denken, wat misschien nog wel het meest rechtse aan de hedendaagse wetenschap is. Filosofie kreeg sinds eind jaren negentig het imago van geldverspillende onzin en je hoeveelheid publicaties werd belangrijker dan de diepgang ervan.

Dit artikel verscheen eerder in De Spanning, een uitgave van Het Wetenschappelijk Bureau van de SP. Tekst: Trudy Dehue.