nieuws

Hans Galjaard: 'Het totale leven is niet uit te drukken in formules'

De code van het leven is ontrafeld, het DNA blootgelegd. Wat betekent dat voor de toekomst, voor zwangerschap en foetus, voor ziekte en genezing, voor leven en dood? Wordt het vermindering van menselijk leed of gaan de verzekeraars met de nieuwe kennis aan de haal?

Het valt me elke keer weer op: wij hebben in Noordoost-Brabant natuurlijk de Maas en nog wat slootjes, in het westen speelt het water een veel belangrijkere rol. Op weg naar Hans Galjaard in Krimpen aan den IJssel ondervind ik dat nog weer eens nadrukkelijk. Overal water, rivieren en kanalen, bruggen en sluizen en kruip-door-sluip-door-wegen. Zo’n navigator is echt een aanwinst. Ik word door Hans en zijn vrouw hartelijk ontvangen en we hebben niet lang nodig om te besluiten ons gesprek buiten op het terras te houden. In de heerlijke nazomerzon drinken we thee, een eindje verderop snort een grasmaaier. De recorder zit in het borstzakje van Hans’ shirt. Zoals alle mensen die elkaar goed kennen, tutoyeren we elkaar.

Hans Galjaard

tekst Jan Marijnissen foto’s © Margot de Heide

De genetische informatie van de mens en de chimpansee stemt voor 98 procent overeen. Hoe kunnen we dan toch zo verschillen? ‘Het hele DNA bestaat uit drie miljard letters, en dan maal twee, van je vader en je moeder. Honderdduizenden eiwitten. Die verschillende twee procent bevat dus nog heel veel informatie, genoeg om ons fors van chimpansees te doen verschillen.’ Is het DNA inmiddels helemaal bloot­gelegd? ‘In 2001 mocht Clinton meedelen dat de code van het leven was ontrafeld. Het is allemaal veel sneller gegaan dan menigeen destijds dacht.’

Welke ziektes en afwijkingen kunnen we inmiddels via prenatale diagnostiek traceren? ‘Het zijn er heel veel, vooral erfelijke stofwisselingsziektes. Toen ik in 1969 met het onderzoek begon ging het nog om twintig, dertig ziektes. Vervolgens werden het er zestig, toen honderd. Vervolgens kwam de DNA-analyse, waardoor het een paar duizend ziektes werden die we daadwerkelijk kunnen vaststellen.’

Veel is dus al vroeg vast te stellen. Zullen we daardoor niet steeds kritischer worden? ‘Die kans bestaat. Je ziet het schuiven: bij de professionals, de mensen en de media. Mensen willen steeds meer weten, en laten zich daarbij nauwelijks weerhouden.’

Is straks het einde zoek? ‘Nee, want er zijn tal van sociale redenen waarom dat prenatale onderzoek niet zo’n grote vlucht is blijven nemen. Het aantal vrouwen dat vraagt om vruchtwateronderzoek is vrij stabiel. Bijvoorbeeld door het feit dat vrouwen op steeds hogere leeftijd zwanger worden van hun eerste kind. Na je dertigste neemt de kans op een kind snel af, waardoor die eerste zwangerschap dus extra kostbaar is. En een vruchtwaterpunctie is niet geheel zonder risico. De meeste onderzoeken hebben nog steeds betrekking op het meest voorkomende syndroom van Down, één op zeshonderd. We kunnen dat met zekerheid vaststellen. Het einde is zoek wanneer we het prenataal onderzoek zouden uitbreiden met onderzoek naar risico’s op ziektes of afwijkingen, zeker op latere leeftijd. Daar ben ik dan ook tegen, omdat er geen rem meer is.’

Maar zullen onze morele waarden en daarmee onze opvattingen zich niet vroeg of laat voegen naar de technische mogelijkheden die er zijn? ‘Nee, dat geloof ik niet. Ik heb veel gereisd en ik heb in de Unesco gezeten. Ik weet hoe er op wereldschaal wordt gedacht: uiterst conservatief, zelfs de evolutieleer is nog lang geen gemeengoed, net als het recht van vrouwen om kinderen te krijgen. En let wel: ik heb het over hoogopgeleide mensen, vooral afkomstig uit Latijns-Amerika en het Midden-Oosten. De stand van de technologie heeft zeker invloed op de moraal, maar onderschat niet hoe traditioneel heel veel mensen zijn.’

Misschien worden de maatschappelijke kosten wel een motief om meer te willen weten over de risico’s. Ik kan me voorstellen dat de zorgverzekeraars graag meer willen weten. ‘Ik ben lang niet altijd positief, maar ben dat wel over de overheid en de verzekeraars en het samenspel tussen die twee. Tot op heden is er door geen van beide op dit vlak druk uitgeoefend.’

‘Een schoolvak Schoonheid en Levenswijsheid zou niet gek zijn in deze hedonistische tijd’

Waarom maak je je wel zorgen om de combinatie van commercie en genetica? ‘Er worden verwachtingen gewekt die niet waargemaakt kunnen worden, want mensen krijgen kennis over de risico’s die ze lopen op ziektes waar in veel gevallen niets aan gedaan kan worden. Ze laten mensen verdrinken in hun eigen gegevens. Als het gaat om het opsporen van ziektes waar we wél wat aan kunnen doen, ben ik voor. Maar dat moeten we dan niet overlaten aan de commercie, omdat mensen door professionals die bekend zijn met DNA-analyses moeten worden geholpen.’

Worden naast onze lichamelijke kenmerken ook onze persoonlijkheidskenmerken bepaald door de erfelijke aanleg? ‘Nou en of, maar we onderkennen dat te weinig. In de jaren zeventig en tachtig leefde er een sterke maakbaarheidsgedachte, en daar paste erkenning van de grote invloed van de erfelijke aanleg niet goed in. Doordat de resultaten van de maakbaarheidsgedachte tegenvielen en gelijktijdig het erfelijkheidsonderzoek zich razendsnel ontwikkelde, verschoven de algemene inzichten. Nu is er consensus dat menselijk gedrag berust op een ingewikkeld samenspel van erfelijke aanleg en omgevingsfactoren.’

Komt er een tijd waarin eugenetica nog eens een goede naam krijgt? ‘Op grond van het verleden, in het Duitsland van de nazi’s, kan het nooit meer een goede naam krijgen.’

Waarom heeft mijn oudere broer het syndroom van Down en ik niet? ‘Dat is toeval. Dan is er iets verkeerd gegaan bij de deling van geslachtscellen en daarom heeft jouw broer een chromosoom te veel.’

Hans Galjaard

Hoe komt het dat buitenlandse adoptiekinderen significant slechter scoren als het gaat om probleemgedrag en hyper-activiteit en belandt maar liefst dertien procent van hen op het speciaal onderwijs, terwijl dat onder Nederlandse kinderen die opgroeien in het eigen gezin slechts vier procent is? ‘Adoptiekinderen zijn niet voor niets adoptiekinderen. Zij komen dan in een vaak wat idealistisch ingesteld, beter milieu – terwijl ze zelf de erfelijke aanleg hebben van hun ouders. Dan denk je: met een kind dat twaalf jaar bij ons is, zal het beter gaan dan met een kind dat pas drie jaar bij ons is, maar dat blijkt toch niet zo te zijn. Naarmate het kind ouder wordt komen er meer eigenschappen van de biologische ouders aan de oppervlakte. We willen het eigenlijk niet horen, maar het laat wel de beperking zien waar we allemaal aan onderhevig zijn.’

Hoe gaat het verder met de levens­verwachting? ‘Elke zes jaar gaat die één jaar omhoog. Betere huisvesting, veiliger verkeer, hygiëne, antibiotica, de medische wetenschap, ze hebben allemaal hun bijdrage geleverd, maar dat het zo snel omhoog blijft gaan is toch wel opmerkelijk. Hoewel bijvoorbeeld kanker en dementie voorlopig echt nog wel een groot probleem blijven, lukt het om wel van veel fatale ziektes een chronische aandoening te maken.’

In 2011 mocht je voor museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam een tentoonstelling inrichten met als titel Schoonheid in de wetenschap. Wat is schoonheid? Is dat iets individueels of kunnen we ook collectief iets als schoonheid zien? ‘Je zou zeggen het is iets individueels, want smaken verschillen. Maar er is vastgesteld dat veel mensen iets als schoonheid betitelen als het aan bepaalde afmetingen en verhoudingen voldoet. Wijk je daarvan af, dan zien mensen het niet meer als schoonheid.’

Je vindt dat kinderen al in hun vroege jeugd in contact moeten worden gebracht met schoonheid: in de natuur, de kunst, de muziek, de wetenschap. ‘Oog voor schoonheid heb ik zelf niet van huis uit meegekregen. Pas toen ik via een vriend in contact kwam met een kunstminnende familie maakte dat iets bij me los. Toen ondervond ik ook wat voor verrijking van je leven het is wanneer je ziet, hoort en voelt wat kunst vermag. Ik denk dat je kinderen niet vroeg genoeg in contact kunt brengen met schoonheid, zodat ze zelf kunnen bepalen wat ze mooi vinden en wat niet. Kunst geeft een extra dimensie aan het leven.’

Je hebt eens gezegd: ‘Creativiteit en democratie zijn de basis voor verandering en verbetering.’ Wat is creativiteit? ‘Ik vind het erg moeilijk te definiëren. Maar het is in ieder geval een vernieuwende gedachte waardoor je in de wetenschap tot dan toe onbegrepen problemen wel kan begrijpen. Die nieuwe gedachte sluit noodzakelijkerwijs aan bij de kennis die anderen voor jou al hebben vergaard. Ik ken geen voorbeeld van iemand die vanuit het niets met een compleet nieuw inzicht is gekomen. Misschien Einstein.’

‘De levensverwachting gaat elke zes jaar met één jaar omhoog’

Er zijn mensen die in het bestaan van creativiteit een bewijs voor het godsbestaan zien. ‘Ik heb onlangs een interessant boekje gelezen over geloof en Darwin. Het boekje pleitte ervoor twee uitgangspunten te nemen. Eén: religie is geen wetenschappelijke theorie. En twee: aanvaarding van Darwin betekent geen noodzaak tot atheïsme of reductionisme. Als je deze twee uitgangspunten hanteert dan wordt het gesprek al een stuk ontspannener.’

In een toespraak stelde je onlangs: ‘De mens heeft een intrinsieke behoefte aan mystiek, en dat moet zo blijven.’ Elders las ik zelfs: ‘De behoefte aan mystiek is aangeboren.’ ‘Ik bedoel daarmee dat je – ook al ben je wetenschapper – het totale leven niet kunt reduceren tot fenomenen die je in formules kunt uitdrukken. Dan doe je het leven tekort. Ik ben het zowel oneens met de mensen die zeggen dat ons DNA de blauwdruk van het leven is, als met de mensen die in de jaren zeventig veel te veel geloof hechtten aan de maakbaarheid van de samenleving. Kinderen met leer- en opvoedingsproblemen moeten nu naar de gewone basisschool. Neem van mij aan: dat is gewoon een bezuinigingsmaatregel. Want je helpt een kind met een achterstand echt niet door hem tussen kinderen te zetten die allemaal veel beter zijn dan hij. Alle kinderen zijn al een half uur klaar, en hij is pas halverwege. Dat is niet goed. Het leven is meer dan een reeks formules. Emotie, liefde, identiteitsgevoel, het zijn allemaal dingen waarvan ik geen enkel geloof heb dat er welke genvariant dan ook gevonden zal worden; er is veel meer dan dat. Ik geloof wel dat er veel bepaald wordt door genetische processen en elektrische signalen in het brein, en dat we die ook wel voor een belangrijk deel zullen gaan begrijpen, maar daarmee heb je niet geloof, hoop of verdriet verklaard. En voor dat deel moet je ruimte geven aan mensen, zodat ze hun eigen opvatting kunnen hebben. Ikzelf ben niet gelovig.’

Oké, maar hoe kunnen we de gevoelens anders definiëren dan als een product van de hersenen? Ik weet: het klinkt weinig romantisch, maar toch. ‘Je hoeft niet alles te definiëren. Ik voel die behoefte niet zo. Als je ziet hoeveel miljarden verbindingen er in je hersenen zitten: ik maak niet meer mee dat dit allemaal begrepen en doorgrond wordt.’

Het bedrijven van wetenschap is focussen. Toch omschrijf je jezelf ook als een generalist, een ‘brede’ man. ‘Ik prijs me gelukkig. Als ik nu om me heen kijk in de wetenschap dan zie ik dat steeds meer jonge wetenschappers zich moeten sub-specialiseren. Waar ik nog met meerdere, brede leermeesters kon werken, hebben zij gespecialiseerde leermeesters. Iemand die met een heel gen bezig is, vindt zich een generalist, want de meesten zijn bezig met de regulatie van een klein stukje van een gen.’

Geloof je dat het hebben van een focus op een facet van een facet per definitie verhindert dat je ook oog kunt hebben voor de samenleving, de maatschappelijke context? ‘Het leven van een wetenschapper gaat niet over rozen: het is keihard werken. Het neemt je geheel in beslag, overdag en vaak ook ’s avonds. De concurrentie is wereldwijd en moordend en het beschikbare geld beperkt. Natuurlijk zijn er ook die tennissen, muziek maken of in de kerkenraad zitten, maar dat zijn niet de jongens die de prijzen weghalen. De meesten van die laatste categorie worden pas breed wanneer het grote werk volbracht is. Mijn verbreding kwam vooral tot stand in contact met de patiënt en met de ouders van een gehandicapt kind; naar een instituut voor gehandicapten gaan en daar kinderen zo krom op een verwarming zien zitten op een been op een manier dat je zegt: dat kan niet. Als je dat veel meemaakt, dan kun je niet meer alleen met dat kleine stukje DNA bezig zijn. Ik was vroeger ultra-microchemicus, dat was mijn vak. Het kon niet kleiner; maar mijn aard is anders. Anders was jij toch nooit mijn vriend. Je zou het niet lang bij me uitgehouden hebben.’

Maar zouden studenten naast hun vak­inhoudelijke opleiding niet ook geschoold moeten worden in kennis van de maatschappij, zodat ze bijvoorbeeld begrijpen dat het gat tussen de wetenschap en de samenleving te groot is? ‘Dat gat bestaat inderdaad en dat voedt het wantrouwen tegen de wetenschap. We hebben explicateurs nodig, zeker. Maar daar moet je wel talent voor hebben, dat is lang niet alle wetenschappers gegeven. Gelukkig kon ik enthousiast over mijn werk vertellen, en dat werd ook wel door de kijker herkend. Belangrijk is dat je integer bent, zodat ze van je aannemen wat je zegt. Dat betekent dat je niet in absolute termen moet spreken. Zeg het gewoon wanneer je iets niet weet, laat je twijfel blijken. En laat het vooral aan de kijker wat hij of zij zelf vindt.’

Je hebt ooit eens geïnventariseerd hoeveel collega’s van je zich bezighielden met de maatschappelijke implicaties van de ontwikkelingen in de genetica. Ze bleken op de vingers van één hand te tellen. ‘Ja, ongelooflijk. In Amerika hebben ze voor dat genoomproject van 1990 tot 2000 – dat kostte 500 miljoen dollar – één procent van de investering gereserveerd voor de maatschappelijke implicaties. Ik heb dat toen gevolgd, en ik verzeker je: met die vijf miljoen is niets gedaan, althans niets van waarde heeft het licht gezien. Treurig.’

Je hecht aan solidariteit, zeker in de zorg. Wat betekent dat in concreto? ‘Het begint ermee dat de staat de solidariteit als uitgangspunt neemt. Dat betekent voldoende middelen en gelijke toegankelijkheid. De zorg is dan ook geen markt. Ik ben fel tegen de “vermarkting” van de geneeskunde. Daarom hoop ik ook dat Europa niet alle bevoegdheden naar zich toe zal trekken, en dat we zelf baas blijven over onze zorg.’

Wat vind je van de stelling ‘verzekeraars willen het liefst mensen verzekeren waarvan ze zeker weten dat ze nooit ziek zullen worden’? ‘Dat is zo. Natuurlijk kan er van alles minder en beter, al zal dat moeilijk worden met meer dan een miljoen professionals in de zorg. Alles schijnt te moeten groeien: mijn eigen afdeling is gegroeid van enkele tientallen mensen naar enkele honderden medewerkers. Maar de solidariteit en de goede zorg voor iedereen wordt vooral bedreigd door het giga-aantal managers dat bijvoorbeeld zo’n academisch ziekenhuis is binnengeslopen. Ook de afdelingshoofden vallen tegenwoordig onder ‘de managers’, mensen dus die ver afstaan van de patiënt en die geen kennis van geneeskunde hebben.’ In 1995 zei je: ‘Je zult van mij geen pleidooi tegen de maakbaarheid van de samenleving horen.’ Je riep op om te knokken voor ons sociale stelsel. Je noemde het een ‘fantastische verworvenheid’. Hoe staat het met ons sociale stelsel? ‘Je moet het wel in perspectief zien. Ik heb zo’n vijftig landen intensief bezocht. Als je dan ons stelsel vergelijkt met hoe het elders geregeld is, dan kom je tot de conclusie dat wij een fantastisch stelsel hebben. Maar als ik nu kijk, dan vind ik dat het niet de goede kant opgaat. Onder andere vanwege dat wat ik net zei, die oprukkende kaste van managers. Maar ik zie ook onder mijn eigen vakgenoten dat ze erg moeilijk grenzen kunnen stellen aan hun eigen kunnen. Zo hebben wij destijds ooit afgesproken dat prenataal onderzoek naar het syndroom van Down was voorbehouden aan vrouwen boven de achtendertig. Nadien zijn de faciliteiten van drie naar acht centra uitgebreid en toen is de leeftijdsgrens naar zesendertig gebracht. Die grens zou daar moeten blijven liggen; een risico van om en nabij één procent. Maar sommige van mijn collega’s zijn het daar niet mee eens. Zij willen de grens verder en verder verlagen. “Respecteer de autonomie van de mensen”, zeggen zij.’

Zo medicaliseren we de zwangerschap, en straks misschien het hele leven. ‘Ja. De patiënt wil altijd alles, die moet je dus niet vragen. Het zorgwekkende is dat de professionals steeds makkelijker alle verzoeken van de patiënten honoreren, ook als daar geen medische noodzaak voor is. Dat is een systeemfout aan het worden.’

Hans Galjaard

We accepteren geen ziektes meer, geen pijntjes. We aanvaarden de dood niet. ‘Dat is op het individuele vlak. Dat krijg je als je kinderen opvoedt met de gedachte dat alles oplosbaar is en dat je overal recht op hebt. Daarmee wapen je ze niet tegen dat wat ze zal overkomen in tijden van verdriet. Ook zij zullen te maken krijgen met beperkingen die niet oplosbaar zijn; en ook zij zullen merken dat je niet altijd en overal recht op hebt. Hier ligt naar mijn idee ook een taak voor de onderwijzers en de leraren. Zij moeten overbrengen dat je alles moet relativeren. De mogelijkheden kennen altijd grenzen, van welke aard dan ook. Een vak Schoonheid en Levenswijsheid zou niet gek zijn in deze hedonistische tijd.’

Vijfentwintig jaar geleden voorspelde je dat de eenzaamheid onder ouderen een enorm probleem zou worden, zeker wanneer de generatie die het Maagdenhuis bezette oud zou zijn geworden. Welaan, het is zover. ‘Op een Paleisbijeenkomst – Juliana was er nog, en Beatrix en Claus regelden alles – was ik als geneticus uitgenodigd en mocht ik een verhaal houden. Ik was bij de voorbereiding het meest onder de indruk van een gegeven dat ik tegenkwam in een rapport van Muntendam: op termijn hebben we te maken met 660.000 bejaarde weduwen. Dat sloeg in als een bom, want iedereen voelde toen al wel aan met wat voor leed dat gepaard zou gaan. Ouder worden is één, maar fijn ouder worden, daar gaat het om. En dan die afbraak van de zorg, de care, dat is vreselijk. Je krijgt dan wel thuiszorg, maar steeds door andere mensen. De ene komt voor het schoonmaken van de wc, de andere doet de kranen en een derde mag een pleister plakken. Jongens, jongens. En dat allemaal in de wetenschap dat er heel veel ouderen aankomen die er psychisch vaak slecht aan toe zijn. Wij zijn allebei pleit­bezorgers van meer kleinschaligheid; alleen door middel daarvan kunnen we meer continuïteit, ook tussen de generaties, realiseren. Nu wil de overheid al dit soort zaken decentraliseren naar de gemeenten, maar dan wel met een fikse financiële korting. En dan nog iets, zijn al die gemeentebestuurders wel voldoende toegerust om dit soort moeilijk werk goed te organiseren?’

Waarom lukt het maar niet om de sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? ‘Nou, zowel van de hoger opgeleiden als van de laag opgeleiden gaat de levensverwachting omhoog, maar de verschillen blijven groot: de laatste categorie gaat gemiddeld zes jaar eerder dood en leeft dertien jaar minder gezond. Dat wordt voornamelijk veroorzaakt door een slechtere leefwijze: verkeerd eten, te weinig bewegen, veel roken en slechte arbeidsomstandigheden. Het enige waarin geen verschil is, is alcoholgebruik. Het is heel moeilijk gedrag te veranderen. Dat heeft te maken met opleiding, en dat heeft weer te maken met talent en kansen. We weten dit nu al zo lang, en er verandert niks. Ik heb de indruk dat we steeds meer in de buurt komen van mijn vak: in hoeverre heeft het te maken met aanleg? Je komt bij alle kenmerken uit op dezelfde curve, ook als het om intelligentie gaat: drie procent is zwakzinnig en drie procent is Einstein, en zestig procent is het gemiddelde. We willen nu dat zoveel mogelijk mensen een universitaire studie volgen, maar is dat wel verstandig? Boet je daarmee niet in aan kwaliteit, omdat het voor een groot deel van de populatie te hoog gegrepen is? Resultaat is dat je diploma een schijndiploma is, en het is de vraag of de samenleving daar in dit hightech-tijdperk op zit te wachten. Ik denk het niet. Ik heb hier een dubbel gevoel bij, want je wilt voor iedereen het beste, maar soms is het zogenaamd betere de vijand van het goede. Graag zou ik willen dat wanneer we de omstandigheden veranderen, de resultaten verbeteren, maar de facts of life laten zien dat de mogelijkheden beperkt zijn. Helaas.’

‘Veel nu nog fatale ziektes zullen een chronische aandoening worden’

Welke belangrijke, nieuwe veranderingen kunnen we in de komende tien jaar verwachten, bijvoorbeeld op jouw terrein? ‘Ik denk dat het genetisch paspoort er gaat komen. We hebben nu de hielprik die ons ­tijdig iets leert over een beperkt aantal ziektes bij pasgeboren kinderen, zodat ze behandeld kunnen worden en niet gehandicapt raken. Vroeger ging het om drie ziektes, nu om vijftien. En waarom? Omdat er een apparaat is dat dit heel makkelijk kan doen. Maar in de wet staat dat dit soort screenings profijtelijk moeten zijn. En dan bedoelen we: de ziekte moet vaak genoeg voorkomen om de test zinvol te maken. Maar de testen gaan nu ook over ziektes die één op honderdduizend voorkomen. Dat bloed is aanwezig in het lab. En mag nu alleen voor dit doel gebruikt worden. Blijft dat zo? We zien nu al een overheid die zich steeds meer in het privéleven mengt. Waarom geen DNA-analyse van iedereen en het gebruiken bij medische noodzaak? En bij forensisch onderzoek, want die seriemoordenaar moet worden gepakt. Het begon met oog- en haarkleur, en nu wordt al gewerkt aan genetische kenmerken van etnische groepen. Het schuift steeds verder op.’

Is dit niet een bevestiging dat de moraal de technische mogelijkheden volgt ten behoeve van een, al of niet vermeend, algemeen aanvaard hoger doel? ‘In dit geval lijkt het er wel op.’

Welke ontwikkelingen zie je nog meer? ‘Het herstel van organen en weefsels. Daarin is een heel interessante ontwikkeling gaande, bijvoorbeeld op de TU Twente. Vroeger was er een scherpe scheiding tussen leven en niet-leven, dat waren volkomen gescheiden werelden. Dat is niet meer zo. Ze zijn nu in staat om met DNA nieuwe materialen te produceren. Je houdt het niet voor mogelijk. Ze maken nieuwe materialen, voegen ­levende cellen toe en kijken dan of ze kunnen herstellen wat vroeger onherstelbaar was. En wat ook een enorme verandering teweeg zal brengen is het verder kunnen visualiseren van processen in het menselijk lichaam, wat je nu al ziet met de MRI-scan. De man die de MRI-scan heeft uitgevonden, Nobelprijswinnaar, heeft mij ooit verteld: “Deze technologie zal ooit het niveau van de moleculen bereiken.” Hoe lang het nog gaat duren, is moeilijk te zeggen, maar vast staat dat we deze revolutionaire stap binnen afzienbare tijd gaan zetten. Dat zal een enorme winst opleveren, onder andere aan vermindering van schade en pijn bij de patiënt omdat biopsie (het verwijderen van weefsel voor onderzoek, –J.M.) overbodig wordt. De noodzakelijk diagnose kan dan immers verkregen worden door middel van een MRI. Je kunt dan ook de stofwisselingsprocessen gewoon op je scherm zien. Je kunt je dat nu allemaal bijna niet voorstellen.

Dit artikel verscheen in november 2013 in Tribune, het ledenblad van de SP.