Tineke Ceelen: ‘Waardige mensen die de moed hebben het goede te doen zijn onze hoop’

Ontwikkelingshulp en noodhulp ondervinden steeds meer scepsis onder de bevolking. Hoe komt dat? Met welke dilemma’s is het werken aan vooruitgang in den vreemde omkleed? ‘Een samenleving is een ingewikkeld organisme. Ontwikkelingshulp moet praktisch en effectief zijn. Kennis van zaken over de omstandigheden en bescheidenheid als instelling zijn noodzakelijk. Dan werkt het’, aldus de directeur van Stichting Vluchteling, Tineke Ceelen.

tekst Jan Marijnissen foto’s Raymond de Vries

Mijn ontmoeting met Tineke Ceelen vindt plaats op het kantoor van Stichting Vluchteling aan de Stadhouderslaan in Den Haag. Op de kamer van Tineke staan de balkondeuren wagenwijd open; het is immers heerlijk weer buiten. We worden door een medewerker verblijd met koffie, thee en heerlijk vers fruit. Mijn oog valt op een apparaatje dat ik toevallig die week voor het eerst op tv had gezien. Een apparaatje dat zijn energie vergaart door middel van een zonnecel en gebruikt kan worden als lichtbron en telefoonoplader. Tineke vertelt enthousiast dat er tienduizenden van deze apparaatjes – Waka Wakas worden ze genoemd – worden uitgedeeld onder de vluchtelingen uit Syrië. ‘Het is een buitengewoon praktisch hulpmiddel wanneer je berooid op de flank van een berg zit en dus verstoken bent van elke vorm van comfort. En zon is daar volop.’

Tineke Ceelen

Wie is in jouw vocabulaire precies ‘een vluchteling’? ‘Wij houden de Conventie van Genève aan: dat wil zeggen dat we iemand beschouwen als vluchteling wanneer hij of zij op de vlucht is voor oorlog en geweld, voor de gevolgen van zijn of haar religieuze of politieke keuzes of seksuele geaardheid.’

Honger? ‘Nee, vluchtelingen als gevolg van honger vallen niet onder de Conventie van Genève, wel als ze vluchten voor het geweld dat een gevolg is van de honger. Let wel: wij zijn niet de enige hulporganisatie. Andere organisaties als Cordaid, Oxfam Novib en Artsen zonder Grenzen nemen die taak voor hun rekening.’

Waarom komen we niet van die steeds terugkerende hongersnoden af? ‘Het is een verdelingsvraagstuk. Kijk bijvoorbeeld eens naar een land als Kenia. Het is aan de ene kant schatrijk en aan de andere kant straatarm. In het noorden vind je schrale grond, maar de rest van het land zou de graanschuur van de hele regio kunnen zijn. En er is nog een oorzaak: slecht management.’

Wat wordt er slecht gemanaged? ‘Een land bijvoorbeeld? Ik heb zelf een poos in Kameroen gewoond, en net als in Kenia zie je daar die enorme tegenstelling tussen rijke en arme gebieden. Is het niet de taak van een overheid te zorgen voor een min of meer eerlijke verdeling van de welvaart? Hoe kan het dat je op een plaats letterlijk gouden kranen ziet, terwijl er een eindje verderop honger geleden wordt?’

Wat is gevolg van het feit dat de voedselmarkt nu ook een wereldmarkt is geworden? ‘Dat maakt het er allemaal niet makkelijker op. Voedsel is handel: lokaal, nationaal en mondiaal. Ik heb het meegemaakt dat plaatselijke handelaren in goede tijden de oogst opkochten, die opsloegen in schuren en pas gingen verkopen wanneer de prijzen – als gevolg van de schaarste – hoog genoeg waren. Probleem is ook de explosieve groei van de wereldbevolking.’

Er zijn te veel mensen? ‘Waarom hebben veel mensen in de Derde Wereld soms acht, negen kinderen? Omdat de helft van de kinderen komt te overlijden. Omdat er geen sociaal stelsel is. Je kinderen zijn je verzekering. De mate van reproductie is omgekeerd evenredig met het welvaartspeil.’

Is het niet frustrerend pas in actie te kunnen komen wanneer het kwaad al geboren is? Ik bedoel: de VS beginnen een oorlog tegen Irak – om in jouw woorden te spreken: ze veroorzaken een gigantische puinhoop – en jij mag voor de vluchtelingen zorgen. ‘Ja, zeker. Al die grote vluchtelingenstromen – dat geldt voor Irak, voor Syrië, voor destijds Rwanda – zijn het gevolg van een belangenstrijd, waarbij het belang van de bevolking op de laatste plaats komt.’

Maar heb je nooit een moment dat je denkt: ik ruim de rotzooi van anderen op. Ik zou die anderen eigenlijk bij hun vodden moeten pakken? ‘Dat is aan de politici. Er zullen ook mensen moeten zijn die zich om de vluchtelingen, de slachtoffers van foute politieke beslissingen, bekommeren.’

Is het niet de taak van ook, misschien wel juíst, de Stichting Vluchteling om vóórdat zo’n oorlog begonnen wordt te wijzen op de humanitaire gevolgen? ‘Dan bewegen we ons op politiek terrein, en dat doen we bewust niet.’ Ze laat een persbericht zien van Artsen zonder Grenzen (dd 14-08-2013) en leest voor: “Vandaag verklaart Artsen zonder Grenzen dat zij zich na 22 jaar gedwongen ziet al haar medische noodhulpprogramma’s in Somalië stop te zetten. De reden: er vinden extreme aanvallen op haar medewerkers plaats waarbij gewapende groepen en civiele leiders het doden, plegen van aanvallen en ontvoeren van humanitaire hulpverleners steeds meer ondersteunen, tolereren of goedkeuren.”

Tineke: ‘Het is voor Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis en al die andere organisaties ongelooflijk ingewikkeld toegang te krijgen tot conflictgebieden om zo bij slachtoffers te kunnen komen. Als wij en plein public politiek stelling nemen dan kun je er de klok op gelijk zetten dat die toegang nog veel ingewikkelder wordt. Wij zijn als ambulancebroeders, ook zij verlenen hulp zonder zich met de verkeersveiligheid te bemoeien.’

Deden ze dat maar. ‘Ik vind dat toch meer iets voor de lokale politici.’

Ik kan me voorstellen dat je in de functie van directeur van Stichting Vluchteling daarom op je woorden moet passen. Maar als we even bij die inval in Irak blijven. Jij denkt dan: daar komt werk aan. ‘Ja, dat denk ik.’

Maar is dat dan niet frustrerend? ‘Zeker, dat is het ook. Maar ik ben er voor de slachtoffers. En, natuurlijk, ik kan me verschrikkelijk boos maken over de politieke keuzes die gemaakt worden. Alleen, ik moet toegang weten te houden tot de mensen waarvoor ik sta en daarom kan ik in het openbaar niet altijd zeggen wat ik zou willen zeggen. Via ons grote internationale netwerk proberen we natuurlijk wel achter de schermen invloed uit te oefenen. Maar laat ik een ding zeggen: veel van de conflicten die ontstaan hebben te maken met belangen en vermeende belangen van bepaalde groepen. De eenvoudige mensen die vaak niet eens kunnen lezen of schrijven en meestal een heel karig inkomen hebben, zijn altijd het slachtoffer. Wij vechten hier – als het goed is – conflicten uit met debat en overleg; dat is in die landen in Afrika en Zuidoost-Azië veel minder vanzelfsprekend.

‘Wij krijgen in totaal veel meer van kleine dan van grote donateurs’

Ook religie speelt vaak een rol. Kijk naar het Midden-Oosten. Religie kan een lelijk goedje zijn.’

Vind je religie de katalysator? ‘Zeker niet alleen, maar het speelt wel een rol.’

Mij lijkt het dat jullie werk omkleed is met dilemma’s. Zo krijgen jullie te maken met slachtoffers die ook daders zijn. ‘Ze zitten vaak tussen de vluchtelingengroepen die wij helpen. Dan is het moeilijk onderscheid te maken. Maar soms houden ze zich gezamenlijk op in een apart kamp en dan besluiten we onze hulp niet die richting uit te sturen.’

Maar je hebt strijders en strijders, slachtoffers en slachtoffers. Neem nu Syrië. Jullie hulp gaat naar één partij in het conflict. Ik neem tenminste aan dat jullie geen hulp verlenen aan de slachtoffers van het verzet in het kamp van Assad. ‘We worden wel eens cynisch “de cateraars van de oorlog” genoemd. Maar indien wij zouden worden toegelaten aan de andere kant, de kant van het kamp van Assad, dan zouden we daar ook naartoe gaan. Dat het Rode Kruis wel actief is aan de andere kant komt omdat zij al heel veel jaren vanuit Damascus werkzaam zijn. Zij hebben zo ook een goed contact met het Assad-regime kunnen ontwikkelen. En dat is niet verkeerd.’

Je houd je nu bezig met noodhulp aan vluchtelingen. Maar eerder was je actief in de ontwikkelingshulp. Hoe kijk je op die periode terug? ‘Ik vind ontwikkelingshulp ongelooflijk moeilijk. Ik zeg niet dat het niet moet gebeuren, maar je kunt je geen voorstelling maken van hoeveel problemen je tegenkomt: de ingewikkeldheid, het lage tempo, de misstanden.’

Hoe komt het dat het draagvlak onder de bevolking voor ontwikkelingshulp de laatste decennia steeds verder is gedaald? ‘Wanneer ik vroeger op feestjes vertelde over wat ik deed, vond men dat prachtig. Grote waardering alom. Nu heb ik vooral veel uit te leggen. Er is in een paar tientallen jaren heel veel veranderd. Dat heeft, volgens mij, ook met de opstelling van de ontwikkelingsorganisaties zelf te maken. Maar het heeft ook te maken met het feit dat mensen veel beter op de hoogte zijn van wat er in de wereld allemaal gebeurt. Ze weten dus ook meteen alles over de zaken die niet goed gaan. Men ziet nu ook dat de ontwikkelingsorganisaties hun claim van wij gaan dat daar oplossen niet kunnen waarmaken. Die claim klopte dan ook niet: we kunnen vanuit hier slechts een bijdrage leveren.’

Ontwikkelingshulp is de transfer van geld van arme mensen in rijke landen naar rijke mensen in arme landen? ‘In zekere zin klopt dat wel. Zo krijgen wij in totaal veel meer van kleine donateurs dan van grote donateurs. De solidariteit van gewone mensen met een gewoon inkomen is veel groter dan de solidariteit van heel rijke mensen, een paar uitzonderingen daargelaten. Het tweede deel van de stelling is lastiger. Ik heb met eigen ogen gezien dat er heel goede projecten bestaan. Maar er zitten inderdaad ook heel andere kanten aan. Ik werkte in Kameroen en als ik hoorde wat mijn lokale collega’s verdienden, dat was niet misselijk. Ze waren voor veel geld weggekocht bij bijvoorbeeld de ministeries. Niet zo verstandig natuurlijk, en ook niet ethisch.’

Laten we het over de casus Mali hebben. Critici zeggen over de massieve financiële hulp die aan de overheid verstrekt is dat die erg heeft bijdragen aan de verspreiding van corruptie, en dat de hulporganisaties daar hun ogen voor sluiten. ‘Ja… Daar waar veel geld is in combinatie met slecht bestuur, krijg je dat. Toen ik in Kameroen woonde heb ik veel en vaak moeten betalen voor mijn bovengrondse telefoonverbinding. Die werd steeds gejat, omdat men wist dat ik zou betalen voor de volgende reparatie. Ik had de verbinding nodig en ik had het geld: dus dat wordt je dan op deze manier afhandig gemaakt. Zo corrupt als de pest.’

De kleinen stelen, de groten stelen, maar de groten stelen het meest. De doorvoer van cocaïne in Mali gebeurt met medeweten en medewerking van de regering. Ook zij doen dat vast niet voor niets. ‘De begrotingssteun van land naar land is heel ingewikkeld, want de zeggenschap over het geld geef je af aan een vreemde regering. Als die regering dan niet deugt, dan weet jij wel wat er gebeurt. Als je ziet wat een parlementslid in Kenia verdient, dan zou ik aan dat land geen overheidssteun geven.’

Laten we nu even het perspectief 180 graden draaien en kijken vanuit het standpunt van de man die bij jou steeds die telefoonlijn stal. Zou hij zijn gedrag immoreel vinden of gerechtvaardigd? Is corruptie soms niet ook een vorm van solidariteit? Neem de familie die jaren krom gelegen heeft om Neno te laten studeren en nu van hem verwacht dat hij zijn neefje aan een baantje helpt. Is dat corruptie? Of is het solidariteit? Hoe moet ik ontwikkelingshulp in dit perspectief zien? ‘Als jij denkt dat je met ontwikkelingshulp de wereld kunt verbeteren, in de zin van we gaan een plan maken en over tien jaar is het opgelost, dan zeg ik: dat is veel te pretentieus. In de tijd dat ik nog voor Memisa werkte heb ik in Afrika veel door kloosters, paters en nonnen gerunde ziekenhuizen en scholen bezocht. Ik heb daar een enorme bewondering voor gekregen, nu nog. Ze boekten resultaten en waren zeker niet pretentieus.’

Hier raak je een belangrijk punt, denk ik. Deze mensen gingen voorgoed daarnaartoe, in totale opoffering verbonden zij hun leven met de mensen daar. ‘Ja, dat is een heel ander verhaal. Omdat ze er zo lang bleven spraken ze de taal en kenden ze de cultuur. Ze wisten waarover ze het hadden. Zij deden het niet voor een project, voor een salaris of voor een wild avontuur. Voor die toewijding heb ik een enorme bewondering. Ik kan je geruststellen: al hebben we te maken met een hoge doorloopsnelheid onder ons personeel, dit soort mensen is er nog steeds. Al zijn er ook mensen die projectjes doen. Er zijn enorme verschillen. Ik kom hulpverleners tegen die echt alles op alles zetten om effectief hulp te verlenen omdat ze geloven in het land en de mensen en in het werk dat ze doen. Ze zijn er.’

Wat zijn je persoonlijke ervaringen geweest in de ontwikkelingshulp? ‘Ik heb zeven jaar in het buitenland gezeten, en als ik op die periode terugkijk dan zijn die zeven jaar voor mij verrijkend geweest. Maar ik kan dat niet zeggen over Tibet en Kameroen, de twee plekken waar ik gestationeerd ben geweest. Tijdens mijn vierjarig verblijf in Kameroen heb ik vaak gedacht: god-oh-god, wat doe ik hier? Niet vanwege die telefoondraad, maar in zijn algemeenheid. Daar heb ik geleerd dat hulporganisaties slechts een bijdrage kunnen leveren.’

Wat was je opdracht? Mijn opdracht was, let op het taalgebruik: opereren op het kruispunt van behoorlijk bestuur op mesoniveau – wie dat woord verzonnen heeft moet lijfstraffen krijgen – en bescherming van de natuurlijke hulpbronnen. In gewone-mensentaal: de prachtige natuur in de wildparken moet beschermd worden en het afschieten van olifanten moet afgelopen zijn. Daar werd een op papier fantastisch project voor bedacht. Het bestond eruit dat je in samenwerking met het ministerie jachtvergunningen gaf aan schatrijke westerlingen om overtollige olifanten die buiten het park kwamen en daar vernielingen aanrichtten, af te schieten. Het geld dat daarmee binnenkwam werd onder andere gestopt in gemeenschapsprojecten waar de bevolking zelf de bestemming van mocht bepalen. Geweldig, toch? Dat had je gedroomd. Ten eerste bedachten een paar slimmeriken natuurlijk dat het lucratief was olifanten uit de parken de akker in te jagen. Die moesten dan wel afgeschoten worden… Ten tweede werd de administratie binnen de kortste keren een grote janboel, met als gevolg dat er flink wat fondsen weggesluisd werden, de verkeerde zakken in, waardoor het project uiteindelijk kansloos was. Het park in kwestie is enorm gedegradeerd de afgelopen jaren.’

Conclusie? ‘Een samenleving is een ingewikkeld organisme. Ontwikkelingshulp moet praktisch en effectief zijn. Kennis van zaken over de omstandigheden en bescheidenheid als instelling zijn noodzakelijk. Dan werkt het. Als je kijkt naar wat voor werk er verzet werd in Noord-Kameroen door de katholieke missie in ziekenhuizen en op scholen: goud waard!’

Was het een kostbaar project dat jullie draaiden? ‘Het verblijf van ons team daar kostte een godsvermogen, we waren allemaal van goede wil en onze inzet was prima, maar of het enig verschil gemaakt heeft? Ik heb culturele antropologie gestudeerd en ben in 1987 afgestudeerd op een onderzoek in Noord-Kameroen. Toen ik vele jaren later in precies hetzelfde gebied terugkwam, deze keer voor SNV-Kameroen, schrok ik. De situatie was in een aantal opzichten slechter dan twaalf jaar daarvoor. Hele vermogens aan ontwikkelingsgeld zijn er in die periode in dat gebied geïnvesteerd. Waar is dat geld gebleven?’

Denk je dat er een verband bestaat tussen het verstrekken van dat geld en de verslechterde situatie? ‘Ik denk het niet, maar ik kan het ook niet helemaal uitsluiten.’

Tineke Ceelen

Hebben de hulporganisaties op enigerlei wijze ook zelf bijgedragen aan het verminderde draagvlak voor ontwikkelingshulp? ‘Absoluut. Onze voorzitter, Femke Halsema, heeft daar recentelijk ook een aantal pittige uitspraken over gedaan.’

Wat hebben ze fout gedaan? ‘Te stellig de indruk wekken dat wij de problemen wel zouden gaan oplossen. We hebben onvoldoende benadrukt hoe complex hulp bij ontwikkeling in den vreemde is. Dat heeft alles te maken met fondsenwerving. Als ik tegen jou zeg dat je mijn organisatie moet steunen door donateur te worden en ik zeg erbij dat ik mijn best ga doen, is dat voor jou en de overgrote meerderheid van de mensen natuurlijk onvoldoende om daadwerkelijk donateur te worden. Dus zeggen de hulporganisaties: geef ons 5 euro per maand dan lossen wij het op. Maar vroeg of laat komen de mensen er natuurlijk achter dat het zo niet werkt.’

Wat is wijsheid in deze? ‘Het is wijs om steeds het eerlijke verhaal te vertellen, ondanks het feit dat het dan veel ingewikkelder wordt om jou over te halen donateur te worden. Nog steeds wordt niet uitgelegd hoe complex ontwikkelingshulp is.’

Het bevreemdt veel mensen dat er zoveel organisaties zijn die zich met dit werk bezighouden. Hoeveel zijn er? ‘Ik heb geen flauw idee, maar het zijn er heel erg veel; heel kleine, heel grote en alles wat daar tussen zit.’

Je hebt in een interview in Vrij Nederland ooit gezegd dat het zelfreinigend vermogen van de sector ontbreekt. Lachend: ‘Dat heb ik toen goed gezegd. Het heeft heel veel met geld te maken. Wanneer je ervan verzekerd bent dat je jaarlijks bakken met geld krijgt voor jouw projecten, dan is er geen noodzaak eens kritisch naar jezelf te kijken. Als jij aan het eind van het jaar denkt: ik heb mijn geld nog niet op, wat zal ik nu eens verzinnen, en je krijgt ook nog eens elk jaar meer geld, dan is er geen noodzaak om te kijken naar de kwaliteit van je projecten. Ik zeg niet dat het overal zo gaat, niks is zwart-wit, maar het komt voor. Ik heb projecten gezien waarvan ik dacht: zo!’

Zo? ‘Waarom financieren wij dat? Wat is dit?’

Is mijn indruk juist dat ook de hulporganisaties ten prooi zijn gevallen aan bureaucratisering? Heeft er zich tussen de mensen die het werk doen en de donateurs niet een tussenlaag gewrongen die heeft bijgedragen aan de vervreemding? ‘Ja. Er is veel veranderd. Neem Jacques de Milliano, medeoprichter van Artsen zonder Grenzen in Nederland. Die was woordvoerder maar stond zelf ook met de poten in de modder. Ik zie op tv soms woordvoerders van hulporganisaties voorbijkomen waarvan ik denk: zou hij wel weten waarover hij praat? Ze hebben een prachtig gelikt verhaal maar ik weet dat er veel dingen ook gewoon misgaan. Zeg dat gewoon, want overal gaat weleens iets mis. Je hoeft je daarvoor niet te schamen.’

Hoe verklaar je dat lokale initiatieven van individuen voor projecten in bijvoorbeeld Afrika vaak wel op de warme sympathie van mensen kunnen rekenen? ‘Omdat zo iemand erg betrokken is en erg dichtbij staat. Omdat hij er geweest is en weet waarover hij het heeft. Omdat hij over korte lijnen beschikt. Omdat hij jaarlijks met dia’s laat zien wat hij met het geld gedaan heeft. En als hij zegt dat zijn schooltje beroofd is, krijgt hij van de mensen het geld om een nieuwe inventaris aan te schaffen.’

Is dit niet in een notendop de oplossing van het probleem? ‘Kleinschalig en dicht bij de mensen. De solidariteit is niet weg. Mensen helpen mensen, dat is van alle tijden. Van mens tot mens.’

Toch lijkt het erop dat de hulporganisaties steeds meer moeite hebben die solidariteit vorm te geven. Jullie zetten commerciële fondsenwervers in om donateurs te krijgen. ‘We hadden een bureau dat dat voor ons deed, in ruil voor het geld van negentien maanden donatie per aangebrachte donateur. Die hebben we bedankt voor de diensten. Nu hebben we een bureau dat ongeveer twaalf maanden donatie rekent. Nog steeds belachelijk veel natuurlijk. Hoe meer het draagvlak afkalft, hoe duurder het wordt. Hier wreekt zich ook de concurrentie tussen de organisaties. Hoe meer er zijn, hoe duurder de fondsenwerving.’

Zouden we onze nationale inspanningen niet meer moeten concentreren op een, twee of drie landen? We zouden dan kunnen proberen de hele maatschappij te mobiliseren voor hulpprogramma’s. ‘We adopteren gezamenlijk – overheid, instellingen en burgerij – een land? Een interessante gedachte. Universiteiten zouden universiteiten kunnen helpen, de transportsector helpt de transportsector, enzovoorts. Zo brengen we de hulp dichtbij, krijgt het een gezicht. Dat kan heel effectief zijn. Maar het blijft ook dan mensenwerk, en daarom is ook dan waakzaamheid geboden dat het niet verzandt in cynisme.’

Zo’n twintig jaar geleden lag Rwanda in puin. De genocide kostte een miljoen mensen het leven. Nu doet het land het goed met onder andere een jaarlijkse economische groei van 6 tot 10 procent. Hoe hebben ze dat gedaan? ‘Op doorreis naar Congo kom ik er regelmatig doorheen, en ik kan zeggen: het is waar. Als je door Rwanda rijdt, zie je een zeer goed georganiseerd land. Er ligt geen vuil en het wegennet is goed. Dingen functioneren en er is geen corruptie en je wordt dus niet door de politie eindeloos geterroriseerd.’

Mooi, maar is die tegenstelling tussen de Hutu’s en de Tutsi’s dan ook opgelost? ‘Nee, die is helemaal niet opgelost. Ik denk dat het vooral de verdienste van president Paul Kagame is dat het land er nu zo goed voor staat, ondanks de problemen die er daar natuurlijk ook zijn.’

Hem wordt wel autoritair gedrag verweten. ‘Absoluut, dat verwijt klopt ook. Maar je kunt bewondering hebben voor de orde, rust en vooruitgang die hij met zijn leiderschap heeft weten te creëren. Het land functioneert goed, en dat is al heel wat als je bedenkt hoe het ook had kunnen aflopen met het land. Met ons westerse model van democratie was het in dit stadium van hun ontwikkeling, denk ik, niet gelukt.’

Ik krab even op mijn hoofd en Tineke zegt: ‘Het zit goed, hoor.’ ‘Ja, ik kon het niet laten…’ Na een kleine stilte: ‘Weet je wat ik echt vind? Er zou internationaal een pot geld moeten komen zodat je die concurrentie tussen al die hulporganisaties zou kunnen wegnemen.’

Daar hebben we de VN toch voor? Cynisch: ‘Ja, nou, dat is een groot succes, hè? Die functioneert toch niet? Er is geen geld, er is geen visie en er is geen leiding. De VN is machteloos. Congo heeft de grootste VN-interventiemacht ter wereld: de ellende gaat gewoon door. Sprekende over de noodhulp zou de VN een voorbeeld moeten nemen aan het Rode Kruis. Hun principes zijn hen heilig en de mens staat voorop.’

Je bent een van de meest bereisde mensen die ik ken. Zo’n tien keer per jaar pak je je koffers voor weer een avontuur in den vreemde. Wat hebben al die reizen je aan inzichten over de mens gebracht? ‘Ik heb een grenzeloze bewondering gekregen voor de mensen die in ieder conflict in ieder land grote moed aan de dag leggen, het goede doen voor de ander, en hun waardigheid weten te behouden. Er zijn veel van dat soort mensen, overal. Dat is onze hoop, net als de wetenschap dat er voor elk probleem een oplossing bestaat.’

•Tineke Ceelen (1963, Maren-Kessel) bracht haar middelbare schooltijd door op het Titus Brandsma Lyceum in Oss. Ze studeerde Culturele Antropologie aan de Universiteit Utrecht.

•In 1993 werd ze bij Memisa, een katholieke hulporganisatie, verantwoordelijk voor de uitzending van medisch personeel naar ontwikkelingslanden. Vanaf 1997 verbleef Ceelen in Tibet. Ze hielp daar – in het kader van het Rode Kruis – mee om basisgezondheidszorg en noodhulp te organiseren voor de bevolking. In 2000 verkaste ze voor SNV, een Nederlandse ontwikkelingsorganisatie, naar Kameroen. Sinds 2003 is Ceelen directeur van Stichting Vluchteling.

•Tineke Ceelen is single en heeft één dochter.

•Ze heeft haar ervaringen, opgedaan in de vele landen die ze bezocht, opgetekend in het boek Hier en daar een crisis, achter de schermen van de internationale hulpverlening (Podium, 2009). In het boek besteedt Tineke ook aandacht aan ‘de onzichtbaren’. Karel Glastra van Loon heeft deze term bedacht voor de tienduizenden leden van de Karen-stam die op de vlucht waren voor het toenmalige Birmese militaire regime. Om verslag te doen van de ontberingen waaronder ‘de onzichtbaren’ hadden te lijden verbleef Karel in 2002 op verzoek van Stichting Vluchteling met zijn gezin drie maanden in het grensgebied van Birma en Thailand. Zijn roman De onzichtbaren (Veen, 2003) is geïnspireerd op wat hij daar zag en hoorde. Voor in mijn exemplaar van het boek staat: “Voor Jan, Fictie waar je toch ook nog wat van opsteekt. Lees ze. Karel”

Wil je Stichting Vluchteling steunen? Dat kan door een bedrag over te maken naar bankrekeningnummer 999. Je kunt ook donateur worden. Ga daarvoor naar www.vluchteling.nl