De vakbond is cruciaal voor fundamentele veranderingen

We willen de ongelijkheid fors verkleinen en dus de maatschappij fundamenteel veranderen. De geschiedenis leert ons dat de vakbeweging daarvoor nodig is. De banden tussen de vakbeweging en politieke partijen zijn echter steeds losser geworden. In dit artikel schetsen we die ontwikkeling en geven we een aanzet voor een gezamenlijke strategie.

In de twintigste eeuw hebben drie belangrijke omwentelingen plaatsgevonden. De New Deal van Franklin Delano Roosevelt in de VS tijdens de crisis van de jaren 1930, de vestiging van de sociaaldemocratie na de Tweede Wereldoorlog en het neoliberalisme eind jaren 1970.

In de drie kaders verspreid door de tekst lees je meer over de rol van de vakbond in deze omwentelingen. In al deze drie wendingen speelde de vakbeweging een cruciale rol. De factor arbeid is namelijk cruciaal in het beteugelen van kapitaal. De verhouding tussen de vakbeweging en de sociaaldemocraten is niet voor niets vanaf het begin hecht. Mede daardoor is de relatie met de SP moeizamer. Maar wil je de verhouding tussen kapitaal en arbeid veranderen, dan heb je de vakbeweging nodig.

Personeel van het Westeinde Ziekenhuis in Den Haag voert actie voor een hoger loon. Foto: Anouk Pross.

Nauwe banden tussen sociaaldemocratie en NVV/FNV

Begin twintigste eeuw was er een reeks succesvolle solidariteitsstakingen om ontslagen wegens vakbondsactiviteit terug te draaien. Toenmalig minister-president Abraham Kuyper maakte zich zorgen over de macht die vakbonden hiermee ontwikkelden. Om vakbonden te beteugelen stelde hij een aantal anti-stakingswetten voor, de zogenaamde worgwetten.

Hiermee werd onder andere het staken voor ambtenaren verboden en daar vielen de spoormedewerkers ook onder. Vakbonden probeerden in 1903 de wetten tegen te houden met stakingen, maar dit mislukte. Binnen de vakbeweging groeide het besef dat een meer centrale leiding een voorwaarde was voor meer invloed.

Leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP, voorloper van de PvdA), Pieter Jelles Troelstra, riep op tot de vorming van een nieuwe vakbond. Deze moderne vakcentrale moest ‘vrij zijn van revolutionaire slogans’, zo citeert Simon Otjes Troelstra in zijn artikel ‘Wat is er over van de rode familie?’ De nieuwe bond moest zich richten op het realiseren van sociale wetten. Henri Polak, een van de oprichters van de SDAP en voorzitter van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond, was vervolgens de drijvende kracht achter de vorming van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) in 1906.

Vanaf de oprichting spraken de leiders van de SDAP en de NVV elkaar informeel in tweewekelijkse ontmoetingen. Dit werd in 1928 geformaliseerd in een Algemene Raad waarin de besturen van beide organisaties hun activiteiten coördineerden. Tevens consulteerden zij elkaar over stakingen, de kandidatenlijst, het politieke programma en mogelijke kabinetsdeelname van de SDAP. In 1937 werd besloten dat de NVV-voorzitter en een ander NVV-bestuurslid konden rekenen op een zetel in de Eerste en Tweede Kamer.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de formele verbanden wat losser. Maar wat nog tot de jaren zeventig bleef, waren de zetel in de Eerste en Tweede Kamer. Zelfs tot op de dag van vandaag is er maandelijks overleg tussen de PvdA-voorzitter en vakbondsbestuurders die lid zijn van de PvdA.

FNV-demonstratie op het Malieveld in Den Haag tegen de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen en de Wajong. Foto: Henk van de Wal.

De relatie tussen de SP en FNV

De warme historische banden van de FNV met de PvdA dragen bij aan de wat moeizamere relatie met de SP. Tot voor kort werd het groeien van de SP door PvdA-leden in de bond als een bedreiging voor de PvdA gezien. De SP had in haar beginjaren totaal geen vertrouwen in de FNV. Daarom werd een eigen vakbond opgericht, Arbeidersmacht. Vooral in het zuiden werden daarmee medewerkers georganiseerd.

Toen duidelijk werd dat deze bond buiten het zuiden geen voet aan de grond kreeg, werd in de jaren negentig besloten Arbeidersmacht op te heffen en sloten leden zich aan bij de FNV. De SP organiseerde vanaf dat moment vaak solidariteitsbetuigingen bij FNV-acties. Jan Marijnissen en andere SP’ers speelden in 2004 een belangrijke rol in de historische manifestaties op de Coolsingel en het Museumplein tegen de afbraak van de VUT (Vervroegde Uittredingsregeling). Van verwevenheid tussen de SP en de FNV of van enige sturing vanuit de SP richting de FNV is echter nooit sprake geweest. Er was eerder sprake van grote terughoudendheid om dergelijke beschuldigingen te vermijden.

Op het moment dat de FNV in de jaren 2010 helemaal dreigde door te slaan naar een sociale ANWB, speelden inviduele SP’ers wel een cruciale rol bij het herleven van de activering en strijd voeren met organizing. In 2008 begon Abvakabo een pilot organizing met slechts een paar mensen en bij Bondgenoten werd wat eerder ook met organizing gestart. Inmiddels is het uitgegroeid tot een beproefde methode en een succesvolle afdeling die structureel is opgenomen in de begroting met 80 FNV-medewerkers. Ook is recent voor het eerst een SP’er gekozen tot FNV-voorzitter.

 

Foto: Diederik Olders

Situatie FNV

De FNV zit al langer in een moeilijke periode. De organisatiegraad is structureel dalende en in 2011 spatte de FNV als gevolg van een conflict over pensioenen bijna uit elkaar. De kleinere FNV-bonden hadden veel minder leden dan de drie grootste FNV-bonden, Bouw, Bondgenoten en Abvakabo, bij elkaar. Maar ze konden wel een slechte pensioendeal doorduwen. Daarom dwongen de drie grote bonden in 2012 een flinke democratisering af. De grote bonden gingen fuseren en het direct door de leden gekozen ledenparlement kreeg vanaf 2013 de formele macht. Ook de FNV-voorzitter werd vanaf dat moment direct gekozen door de leden. Daarnaast werden de financiën gecentraliseerd om een effectieve en grote tegenmacht op te bouwen tegen de toegenomen macht van bedrijfseigenaren en het neoliberale kabinetsbeleid.

In 2017 werd na anderhalf jaar discussie in de vereniging unaniem een strijdplan (de Congresresolutie) aangenomen om de race naar beneden te stoppen. De kern van de analyse was dat dat alleen in je eigen sector niet lukt. Daarvoor zouden bovensectorale initiatieven moeten worden genomen. Tegen flexibilisering, voor hogere lonen, voor investeringen in de publieke sector, en voor hogere belastingen voor grote bedrijven.

Op een paar initiatieven na, is van het offensieve strijdplan helaas te weinig terechtgekomen. Een belangrijk deel van het management verzette zich tegen een bovensectorale gecoördineerde strategie. Het management heeft relatief veel macht gekregen, doordat de besturen van de voormalige bonden zijn opgegaan in één gecentraliseerd bestuur.
Daarnaast speelt mee dat een belangrijk deel van de organisatie (zoals elke organisatie) grote moeite heeft om de focus te houden op een paar speerpunten. Dat is extra moeilijk als er geen verbindingen worden gelegd tussen een landelijk speerpunt, zoals de flexibilisering van werk en een dagelijks probleem als de werkdruk in de sector. Door het ontbreken van die logische verbindingen, werd het gevoel gevoed dat het strijdplan vooral extra werk oplevert en van bovenaf is opgelegd.

Verder heeft de democratisering binnen de FNV het idee versterkt dat alles ‘van onderop’ tot stand moet komen en dat centrale afspraken, sturing en coördinatie van een (gekozen) bestuur verdacht zijn. Ook onder kaderleden leeft dat sentiment breed. Maar het wordt wel ingewikkeld, als na anderhalf jaar discussie in de vereniging een unaniem aangenomen strijdplan sneuvelt op dat sentiment. Het komt immers (bijna) nooit voor dat mensen zich spontaan massaal verenigen om een grote verandering te realiseren. En pogingen om dit vanuit de sectoren ‘te laten ontstaan’, hebben ook nog niet voor dat offensief gezorgd.

Maar om de flexibilisering en de ongelijkheid te bestrijden, is het wel echt nodig dat de sectoren de handen ineenslaan en tot gezamenlijke initiatieven komen.

Foto: Sabine Joosten/ANP©

Samenwerking en strategie

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog hadden NVV en PvdA nog een succesvolle gezamenlijke economische agenda. Recent slaagden PvdA, GroenLinks, de SP en de FNV er niet eens in op één onderwerp, het pensioen, de rijen gesloten te houden. De eis om de AOW op 66 te houden werd losgelaten.

Samenwerking tussen vakbond en geestverwante politieke partijen is tegenwoordig dan ook een ander verhaal dan na de Tweede Wereldoorlog. De nauwe banden bestaan niet meer en sinds de laatste verkiezingen zijn de drie linkse partijen samen kleiner dan de PvdA was tijdens de wederopbouw. Maar daarmee zijn we niet kansloos. De drie omwentelingen in de twintigste eeuw laten namelijk zien dat ook een regerende meerderheid iets moet met de vakbeweging om succesvol te zijn.

En wat je ook van de huidige vakbeweging vindt, er worden hoopvolle initiatieven genomen en zij is een potentieel erg grote politieke macht. De FNV heeft nog steeds bijna een miljoen leden en bezit zo’n €700 miljoen, waarvan €67 miljoen in de stakingskassen zit. Maar om fundamentele veranderingen af te dwingen is het niet genoeg om de gebruikelijke activiteiten te blijven doen. Als je doet wat je deed, krijg je wat je kreeg. Dan verandert er niets aan de ongelijkheid en de zeggenschap van medewerkers.

Tegelijkertijd hebben de politieke partijen die de ongelijkheid willen verkleinen, minder middelen en mogelijkheden om buitenparlementaire druk op te voeren dan vakbonden hebben. De strijd voor een omwenteling, van het kaliber zoals in de kaders is beschreven, kan ook nu succesvol zijn als progressieve partijen en de vakbeweging een gezamenlijke strategie uiteenzetten. In de geest van de motieven van Henri Polak in 1906: een meer centrale strategie, is meer invloed. Dat is toch wat alle leden van de vakbeweging en progressieve partijen willen?

Het speerpunt zou het aanpakken van de ongelijkheid moeten zijn. De kern van het neoliberalisme is juist dat het de ongelijkheid laat groeien, doordat het kapitalisme zijn gang laat gaan. Daar is wat aan te doen door de lonen flink te verhogen, loonconcurrentie tussen medewerkers te stoppen, van medewerkers mede-eigenaars te maken, de belasting op kapitaal fors te verhogen en door de positie van de grote vakbonden te versterken met bijvoorbeeld een representativiteitseis.

Met geen van deze fundamentele veranderingen zal het parlement zomaar instemmen zonder druk van buiten. Maar voor elk van deze veranderingen is planmatig een campagne op te zetten en een coalitie te smeden om deze binnen een paar jaar voor elkaar te krijgen. Voor vakbonden geldt dat deze veranderingen grote verbeteringen in de levens van hun achterbannen oplevert. Maar waar ze, op de lonen na, formeel weinig over te zeggen hebben. Voor progressieve partijen geldt dat ze deze veranderingen kunnen voorstellen, maar dat ze zonder de druk van onder andere vakbonden geen meerderheid gaan halen. Met een gezamenlijke strategie voor deze vijf veranderingen zijn ze kansrijk. Dus willen we fundamentele veranderingen, dan moet de SP aan de slag met vakbonden.

Franklin Delano Roosevelt. Foto: Wikipedia CC

De New Deal

In de jaren dertig van de twintigste eeuw de VS hadden te maken met een grote economische crisis. Herbert Hoover was president en probeerde de crisis op te lossen door de overheidsbestedingen te beperken. Terwijl de crisis almaar erger werd, daalde zijn populariteit enorm. In 1932 werd hij verslagen door Franklin Delano Roosevelt, met de belofte voor sociale hervormingen: de New Deal. Roosevelt moest echter vaststellen dat hij helemaal de machtsbasis niet had om deze hervormingen door te voeren.

Hoewel de vakbonden zich flink roerden, hadden zij niet de mate van organisatie om belangrijke overwinningen te boeken, zo beschrijft Mark Blyth in Great Transformations. Onder andere om de vakbonden te stimuleren zich beter te organiseren, voerde de regering van Roosevelt in 1933 de National Industrial Recovery Act in die in 1935 werd vervangen door de National Labor Relations Act. Er kwam een verbod op vakbonden die door bedrijven zelf werden opgezet, die bedoeld waren om medewerkers koest te houden. Ook kwam er het wettelijke recht voor vakbonden om namens medewerkers over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen en werden bedrijven verplicht om het recht van de vakbonden te erkennen.

In 1943 werd een poging gedaan om de groeiende invloed van vakbonden te stoppen. Er werd een wet aangenomen die vakbonden verplichtten om een stemming te houden voordat een staking kon worden uitgeroepen. Dit initiatief werkte echter juist in het voordeel van bonden. Ze gebruikten de stemming erg succesvol als middel om medewerkers te organiseren. Hierdoor groeiden de bonden en zo ontstond de band tussen de grote vakbonden en de Democratische Partij. Het gaf Roosevelt mede de machtsbasis voor loonsverhogingen en de invoering van een sociaal zekerheids-stelsel.

Plan van de Arbeid (1935). Afbeelding: Wikipedia CC.

Sociaaldemocratische consensus

Na de Tweede Wereldoorlog was het helemaal niet zo vanzelfsprekend om aan de wederopbouw te beginnen onder een sociaaldemocratische consensus. Voor de oorlog hadden de vakbonden samen met de sociaaldemocratische partij al in veel landen een prominente positie veroverd, zo ook in Nederland. De sociaaldemocraten ontwikkelden veel macht. Ze mobiliseerden mensen voor fundamentele veranderingen die hun levens verbeterden. De successen hierin enthousiasmeerden nog meer mensen, en zo groeiden de SDAP en NVV door. Zo waren de achturige werkdag en het algemeen kiesrecht ingevoerd na campagnes van de vakbonden en SDAP.

In 1935 publiceerden de SDAP en de vakbond NVV het Plan van de Arbeid. Daarin formuleerden zij hoe de crisis het hoofd geboden kon worden, terwijl gewone mensen er flink op vooruit zouden gaan. Dergelijke plannen werden ook in een aantal andere landen door de sociaaldemocratische beweging gepresenteerd.

Na de Tweede Wereldoorlog kon men in de leiding van het land niet meer om de sociaaldemocraten heen. De voortzetting van de SDAP, de PvdA, kwam dan ook in de regering. Het gaf de sociaaldemocratische beweging de mogelijkheid om haar ideeën voor de wederopbouw naar voren te schuiven en de vakbeweging in te bedden in de Sociaal Economische Raad en de Stichting van de Arbeid. Hiermee kreeg de vakbeweging een grote invloed.

Mede hierdoor werd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de verzorgingsstaat opgebouwd als historisch compromis. Dit compromis heeft ontegenzeggelijk de levens van veel gewone mensen verbeterd. In 1951 publiceerde de PvdA De Weg naar Vrijheid. Hierin analyseerde zij hoe Nederland ervoor stond en formuleerde zij een strategie om voor socialistische verbeteringen in Nederland. Dit bleef voor decennia een houvast.

Margaret Thatcher. Foto: Levan Ramishvili/Flickr©

Neoliberale omwenteling

De oliecrises van 1973 en 1979 waren voor het neoliberalisme het moment om naar voren te treden. Dit gebeurde met name in het Verenigd Koninkrijk. De sociaaldemocratie zou geen oplossingen hebben. Margaret Thatcher en haar team hadden wel een plan klaarliggen om de crisis te lijf te gaan. Ze wilden het VK flink onder handen nemen, maar de zeer invloedrijke vakbeweging zou daarvoor in de weg staan. Ze moest wat met de vakbonden.

Ze koos ervoor om de strijd aan te gaan met de machtigste vakbond: mijnwerkersbond National Union of Mineworkers. De regering nam het besluit om de mijnen te sluiten en had grote kolenvoorraden aangelegd, zodat het land niet plat kwam te liggen bij een staking. De mijnwerkers staakten maar liefst een jaar lang en toch kregen zij het besluit niet van tafel. De mijnen gingen dicht en de machtsbasis van de mijnwerkersbond verdween. Dit was een enorme morele deuk in de strijdbaarheid van vakbondsmensen. Het aantal stakingen daalde hierna dramatisch.

Wat minder bekend, zijn drie van haar wetten die vakbonden flink de macht van beperkten. Nog voordat Thatcher aan de macht kwam, was zij deze wetten al aan het voorbereiden, zo beschrijft Marcel Metze in zijn stuk 'Het visioen van Thatcher' in 1987 in De Groene Amsterdammer.

Het gaat om de Employment Acts in 1980 en 1982, en de Trade Union Act in 1984. De eerste twee legden solidariteitsstakingen aan banden en bemoeilijkten het actievoeren voor de fabriekspoorten. De derde wet greep diep in op de verenigingsstructuur van de bonden. Zo werden openbare stemmingen voor stakingen en vakbondsleiders verboden. Voortaan moest anoniem gestemd worden, om groepsdruk te voorkomen en de macht van vakbondsleiders te beperken. Het werkte volgens plan, zo concludeert Metze: "Sinds de invoering van geheime stemmingen is het aantal stakingen in het Britse bedrijfsleven drastisch afgenomen; bovendien hebben ze geleid tot de verkiezing van minder militante leiders."