'Flexmodel is onhoudbaar en moet op de schop'

Met Tuur Elzinga heeft de FNV voor het eerst een voorzitter met een SP-achtergrond. In de komende vier jaar wil hij dat vaste contracten weer de norm worden en het minimumloon, de AOW en de sociale uitkeringen omhoog gaan. ‘Wij moeten ervoor zorgen dat al die mooie verkiezingsbeloftes hierover gerealiseerd gaan worden’, aldus de kersverse voorzitter.

Hoe staat de FNV er volgens jou voor?

‘Als je kijkt naar de organisatiegraad en de ledenaantallen, dan hebben we zeker een uitdaging. Die dalen beide al jaren en dat moet echt beter. Het goede nieuws is dat wij door de meeste mensen nog altijd worden gezien als dé representant van werkend Nederland. Heel veel werkenden zijn blij met wat we voor ze afspreken in cao’s. Ook al is dat voor hen niet altijd reden om lid te worden. Als je kijkt naar onze invloed op beleid, dan is die best groot. Niet alleen in vergelijking met landen waar vakbonden militanter zijn, maar ook met landen waar vakbonden meer leden hebben en de organisatiegraad hoger is.

Wat ook positief is, is dat we de laatste jaren veel beter in staat zijn om de politieke agenda te bepalen. We hebben lange tijd met een rechtse tegenwind te maken gehad. En hoewel de verkiezingsuitslag niet laat zien dat het tij erg gekeerd is, staat in de meeste programma’s dat partijen het minimumloon willen verhogen en flexwerk willen tegengaan. Dat is te danken aan de campagnes die wij de afgelopen jaren hebben gevoerd tegen de flexverslaving van bedrijven en voor de verhoging van het minimumloon naar 14 euro per uur. Onze invloed op de politiek is dus behoorlijk groot.

Met het oog op de toekomst is het wel zaak dat we voldoende jonge leden blijven aantrekken. Want alleen dan kunnen we als FNV relevant en invloedrijk blijven. Gelukkig trekken onze campagnes tegen de doorgeslagen flexibilisering ook jongeren aan. Juist zij hebben vaak een onzeker contract.

Sinds kort zien we dat het aantal leden onder de 35 jaar weer de weg omhoog heeft gevonden. Per saldo verliezen we nog steeds leden, maar de groei in de jongste groep is wel een hoopvol signaal naar de toekomst.’

Tuur Elzinga. Foto: Martin de Bouter©

Hoe kan de vakbond de grote vraagstukken van deze tijd beïnvloeden? Bijvoorbeeld als het gaat om economische ongelijkheid en de flexibilisering van werk?

‘We proberen in cao’s steeds vaker afspraken te maken over een maximum aantal flexbanen en meer vaste banen. We proberen ook de ongelijkheid op de werkvloer te bestrijden door stevigere loonsverhogingen te vragen voor de medewerkers met de laagste inkomens en door in cao’s alvast een minimumloon van 14 euro te realiseren. Dat lukt in sectoren waar we sterk zijn, maar is veel lastiger in sectoren waar we minder sterk zijn. En juist in die sectoren zit de meeste flex.

Dus als we het voor alle sectoren goed willen regelen en de kloof tussen vast en flex willen verkleinen, dan is het zaak dat we de regels die de flexverslaving bij werkgevers in de hand hebben gewerkt weten terug te terugdraaien. En daar is nu de tijd wel rijp voor. Dat moet het komende kabinet gaan doen. Zo niet, dan gaan wij de druk opvoeren met nog meer campagnes en acties. Net zolang totdat de mooie verkiezingsbeloftes van partijen worden omgezet in daden als ze in de regering zitten.’

Jouw belangrijkste doelen voor de komende vier jaar zijn een miljoen vaste banen erbij en verhoging van het minimumloon en de daaraan gekoppelde AOW- en sociale uitkeringen. Hoe denk je deze ambitieuze doelen te gaan bereiken?

‘We moeten om te beginnen de dynamiek omdraaien van steeds meer flex naar steeds minder flex. De vaste arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer moet weer de norm worden. Flex moet alleen gebruikt worden bij ‘piek en ziek’. We moeten af van constructies die werkgevers hebben bedacht om ondernemersrisico’s af te wentelen op werknemers of zzp’ers.

Verder zullen we als samenleving fors moeten investeren. In scholing en opleiding zodat mensen worden begeleid naar werk in sectoren waar veel vacatures openstaan. In het aantrekkelijk maken van publiek gefinancierde sectoren als de zorg, de veiligheid en het onderwijs, door de lonen te verhogen en de werkdruk te verlagen. En door te investeren in het verdienvermogen van Nederland. We moeten weer voorop lopen in de wereld als het gaat om kwaliteit en innovatie.’

Ga je om die doelen te bereiken ook de samenwerking aan met andere maatschappelijke organisaties, politieke partijen, wetenschappers en activisten?

‘Het gaat ons uiteindelijk om het bereiken van de beste resultaten voor onze leden in het bijzonder en voor de werkende klasse in het algemeen. We kunnen heel veel op eigen kracht. We kunnen op vele manieren actievoeren en hebben veel ingangen tot overleg. Soms is het verstandig om de krachten te bundelen en samen op te trekken. Zeker als je gedeelde belangen hebt.

Dat doen we op deelonderwerpen ook vaak. Bijvoorbeeld als het gaat om het bestrijden van armoede en kansenongelijkheid. Dan werken we samen met andere maatschappelijke organisaties in de Sociale Alliantie. Of als het gaat om duurzame handelsverdragen die ook sociaal zijn. Dan kunnen we het heel goed vinden met milieuorganisaties. Zo zijn er potentiële coalities die we zelf zullen aangaan of waar we ons bij aansluiten wanneer ze te maken hebben met werk en inkomen.’

Hoe voorkom je dat corona roet in het eten gaat gooien bij het verwezenlijken van je doelen en de rekening van de crisis weer net als na 2008 bij werkende mensen en uitkeringsgerechtigden wordt neergelegd?

‘Het begint met een goede analyse te maken van wat corona heeft gedaan. Corona heeft inderdaad een hele grote rekening opgeleverd. En die rekening moet op de een of andere manier ooit terugbetaald worden. Corona heeft enerzijds laten zien dat als je als samenleving solidair bent, je een heleboel kunt bereiken. Maar anderzijds ook dat als je alles aan de markt overlaat, je als samenleving in de problemen kunt komen.

Corona heeft de tweedeling tussen vast en flex verder vergroot. Werkgevers hadden ook noodsteun aan kunnen vragen voor flexkrachten als ze zelf een deel van de loonkosten voor hun rekening hadden genomen. Maar liever wentelden ze dit risico af op flexwerkers, waardoor een groot deel van hen van de ene op de andere dag op straat kwam te staan zonder werk en inkomen. Dat heeft echt wel aangetoond dat het model van ‘beschikbaar zijn voor alles maar recht hebben op niets’ onhoudbaar is en op de schop moet. Dit wordt nu gelukkig ook breed gezien.

Hoe we gaan voorkomen dat die rekening toch weer bij gewone mensen terechtkomt? Door bovenop onze eigen agenda te blijven zitten. Door ervoor te zorgen dat vooral de bedrijven die dankzij corona recordwinsten hebben geboekt een coronaheffing gaan betalen. En zeker als de economie straks weer aantrekt, zullen we ook structureel iets moeten doen aan de verschuiving van de lasten van arbeid terug naar kapitaal.

Want de afgelopen veertig jaar is de vennootschapsbelasting meer dan gehalveerd. En waar de arbeidsproductiviteit is toegenomen en de economie is gegroeid, daar is het deel van de koek dat naar de lonen gaat gedaald en zijn vooral de winsten de pan uitgerezen. Met name de niet-financiële bedrijven hebben een aanzienlijk groter deel van de koek gekregen, terwijl zij steeds minder zijn gaan bijgedragen aan belastingen ten behoeve van publieke goederen en diensten waar ook zij van profiteren.’

1 mei 2018. Leden van de FNV komen op de Dag van de Arbeid in actie voor een fatsoenlijk loon en zeker en goed werk. Foto: Berlinda van Dam/ANP©

De afgelopen decennia heeft de vakbond veel akkoorden gesloten met werkgevers en de politiek die de positie van werkende mensen en uitkeringsgerechtigden verslechterd hebben en de ongelijkheid hebben vergroot. Denk aan het Akkoord van Wassenaar. Denk aan het Flexakkoord. Hoe ga je voorkomen dat dat opnieuw gebeurt bij een eventueel arbeidsmarktakkoord?

‘Ik weet niet of je dat zo in zijn algemeenheid kunt zeggen. Wassenaar was wel in een hele andere tijd. De werkloosheid liep begin jaren tachtig in korte tijd op van 10 procent tot zelfs boven de 17 procent. En de winstgevendheid van bedrijven was toen echt slecht. Dan moet je iets.

Achteraf kun je zeggen dat Nederland die loonmatiging te lang heeft doorgetrokken, maar dat kwam vooral ook door processen van buiten. Denk aan globalisering, technologische ontwikkeling, het verplaatsen van werk naar lagelonenlanden en oneerlijke handelsregels. In eigenlijk alle landen hebben we gezien dat de positie van werknemers verslechterd is. Nederland heeft daar nog een schepje bovenop gedaan door de arbeidsmarkt te flexibiliseren en te dereguleren. Dat zijn afspraken waarvan je achteraf kunt zeggen: daar hadden we als vakbeweging niet mee moeten instemmen.

Maar wat mij opvalt is dat je de hele tijd vraagt: hoe ga je dit en dat voorkomen? Alsof wij alleen maar aan tafel zitten om te verliezen. Ik ga alleen maar naar Den Haag omdat ik punten van onze agenda wil binnenhalen. Ik heb een winnaarsstrategie, geen verliezersstrategie. Wij gaan geen akkoord sluiten als onze leden en werkend Nederland er slechter van worden.

Wat wij willen doen is ervoor zorgen dat al die mooie verkiezingsbeloftes, die partijen van ons hebben overgenomen, gerealiseerd gaan worden. Kunnen we er dan op rekenen dat het morgen allemaal halleluja is? Nee, dat denk ik niet. Veertig jaar neoliberalisme draai je niet in een jaar terug. Het zal tijd kosten om de publieke sectoren weer op orde te krijgen. Het zal ook tijd kosten voordat we weer gaan concurreren op kwaliteit en innovatie, in plaats van op lage lonen en slimme constructies om belasting te ontwijken. Laten we een land zijn waarin niet alleen de aandeelhouders, maar iedereen meedeelt in het succes.’

Hoe ga je er als voorzitter voor zorgen dat de FNV weer zichtbaarder wordt in het publieke debat?

‘Ik denk dat we meerdere boegbeelden nodig hebben om onze zichtbaarheid te vergroten. Eigenlijk zou je in elke sector iemand moeten hebben die bekend is. Op sommige plekken hebben we deze mensen al. Denk aan Jan Struijs van de Politiebond of in iets mindere mate Khadija Tahiri van het Schoonmakersparlement.

Als voorzitter van de FNV ben je ook een boegbeeld. En die rol wil ik ook spelen. Door mij te begeven in het maatschappelijk debat en door regelmatig het nieuws te halen met onze goede plannen en oplossingen. Ik vind dat als er een debat is over de stand van de economie, wij als FNV altijd geraadpleegd moeten worden. Want wij zijn dé deskundige op het gebied van werk en inkomen.

Zo moet het op alle niveaus vanzelfsprekend zijn dat werkende mensen en dus ook de FNV naar hun mening gevraagd worden. Onze leden weten wat er misgaat in een bedrijf of in een sector en kunnen vaak ook nog de oplossing aandragen. Het zijn de werkende mensen die onze economie draaiende houden. Zij moeten een veel prominentere plek krijgen in het debat.’

Zou de FNV meer volgens de organizing-methode moeten werken om de positie op de werkvloer te versterken?

‘Dat doen we eigenlijk al steeds meer en op verschillende manieren. We doen aan organizing in bedrijven, maar ook aan community-organizing, zoals met de Voor14-campagne. We doen heel goed ouderwets vakbondswerk in sectoren waar we al sterk zijn, maar we zijn ook bezig om in sectoren waar we niet sterk zijn een voet tussen de deur krijgen. Om daar zichtbaar te zijn heb je campagnes nodig en heb je acties nodig. Daar moet je mensen die nog niet lid zijn aanspreken en overtuigen van jouw meerwaarde. Dus zowel de klassieke school als organizing zijn nodig voor een moderne vakbeweging.’

Wat kan de politiek doen om de positie van de vakbond te versterken?

‘Het belangrijkste is dat de politiek echt gaat ingrijpen om de arbeidsmarkt op de juiste manier te hervormen. En dat zij ophoudt met steeds maar nieuwe vormen van flex te gedogen of zelfs te legaliseren.’

Tuur Elzinga (1969) is sinds 10 maart 2021 voorzitter van de FNV. Daarvoor was hij al vicevoorzitter. Hij kreeg in 2019 landelijke bekendheid vanwege het Pensioenakkoord, waar hij als hoofdonderhandelaar van de FNV nauw bij betrokken was. Eerder werkte hij als beleidsmedewerker voor FNV Mondiaal en zat hij negen jaar in de Eerste Kamer voor de SP.