Decentraliseren en bezuinigen: een gevaarlijke combinatie

‘Meer doen voor minder geld’, jubelde het kabinet-Rutte II in het regeerakkoord uit 2012. In de jaren die volgden is een ongekend aantal taken overgeheveld van de centrale overheid en de provincies naar de gemeenten: de jeugdzorg, de zorg aan langdurige zieken en ouderen en de re-integratie en uitkeringen van arbeidsgehandicapten. De gemeenten kregen veel meer geld dan voordien (16 miljard euro), maar wel ongeveer 20 procent minder dan de nationale overheid zelf had voor deze taken. De veronderstelling was dat de gemeenten ze beter en vooral ook goedkoper konden uitvoeren, omdat zij er dichter op zitten. De praktijk blijkt echter een stuk weerbarstiger.

‘De kracht van decentraliseren, van dingen aan gemeenten overlaten, is dat het dicht bij de mensen gebeurt’, zo verklaarde premier Rutte tijdens het congres van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten in januari 2014. Volgens hem was ‘decentralisatie’, zoals de overdracht van taken in beleidstaal heet, de beste manier om de oplopende kosten van allerlei voorzieningen een halt toe te roepen.

Het overdragen van taken van het Rijk naar ‘lagere’ of ‘andere’ overheden, zoals ze tegenwoordig genoemd worden, was niet nieuw. Al sinds midden jaren tachtig is dit stelselmatig gebeurd. Zo werd in 2004 de bijstand gedecentraliseerd via de Wet Werk en Bijstand (Wwb) en in 2007 de huishoudelijke verzorging, via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Maar de hoeveelheid taken die gemeenten er per 1 januari 2015 bij hebben gekregen, is ongekend. Sinds die datum zijn zij verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van jongeren, ouderen, bijstandsgerechtigden, langdurig zieken en arbeidsgehandicapten (Wmo 2015, Jeugdwet en Participatiewet). Een zeer ingrijpende operatie die niet zonder slag of stoot verlopen is. Niet in de laatste plaats vanwege de grote tijdsdruk waaronder de grootschalige herziening van het sociale stelsel moest plaatsvinden en de forse bezuinigingen die met de overdracht gepaard zijn gegaan. Nu was de verwachting dat gemeenten de taken op het gebied van zorg en ondersteuning beter en goedkoper uit zouden voeren dan het Rijk en dat er daarom jaar op jaar bezuinigd kon worden op het benodigde budget. Bovendien was de overtuiging dat er veel meer gebruik gemaakt kon worden van de kracht en mogelijkheden van het individu en de samenleving.

‘De klassieke verzorgingsstaat maakt langzaam maar zeker plaats voor een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar leven en omgeving’, zo verwoordde koning Willem-Alexander namens het kabinet in zijn eerste Troonrede in 2013 de overgang van staatsverzorging naar onderlinge zorg. Decentraliseren en participeren waren de toverwoorden van Rutte II bij de herziening van het sociale stelsel. Het systeem zou simpeler en democratischer worden. Samenwerking tussen organisaties en professionals was noodzakelijk. Eén huishouden, één plan, één aanpak, was het devies. Daarbij zou worden uitgegaan van de ‘eigen kracht’ van mensen en van het ‘zorgend en probleemoplossend vermogen’ van hun sociale omgeving. Professionele ondersteuning zou laagdrempelig, op maat en dicht bij de mensen georganiseerd worden, zodat problemen van bewoners vroegtijdig en integraal konden worden aangepakt. Met als resultaat een fikse kostenbesparing.

illustratie: Len Munnik ©

Grote problemen in de jeugdzorg

Dat klinkt allemaal prachtig. Maar wat is er van deze beloftes terechtgekomen? Is het systeem inderdaad eenvoudiger, efficiënter, effectiever en goedkoper geworden? Voor een definitief oordeel is het nog te vroeg, aangezien de stelselherziening pas drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Maar er vallen wel al enige voorlopige conclusies te trekken op basis van verschillende onderzoeken die naar de decentralisaties zijn gedaan. En die zijn niet mals. Neem de jeugdzorg.

Sinds 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor alle onderdelen van jeugdhulp – van opvoedondersteuning tot psychiatrische zorg. Ze moeten zorgen dat er voldoende jeugdhulpvoorzieningen zijn, ze bepalen wie er toegang heeft tot die voorzieningen en ze zijn verantwoordelijk voor de financiering ervan. Nu viel er veel voor te zeggen om het jeugdstelsel eenvoudiger en efficiënter te maken. De kosten waren hoog en namen elk jaar verder toe, drie verschillende bestuurslagen (Rijk, provincie en gemeente) waren bij de jeugdzorg betrokken, met als gevolg dat instanties vaak langs elkaar heen werkten en jongeren niet de hulp kregen die ze zouden moeten krijgen. Maar door de snelheid waarmee de hele operatie door gemeenten moest worden uitgevoerd in combinatie met de enorme bezuinigingen die door het kabinet werden opgelegd, zijn de problemen in de jeugdzorg alleen maar groter geworden. Zo komt uit recent onderzoek van het platform voor onderzoeksjournalistiek Investico onder 390 gemeenten en 120 hulpverleners, voor onder meer De Groene Amsterdammer, een ontluisterend beeld van de jeugdhulp naar voren. Sinds de overdracht naar de gemeenten zijn de wachtlijsten gegroeid, is de werkdruk gestegen en is de bureaucratie toegenomen. Ruim de helft van de hulpverleners zegt geen tijd meer te hebben voor het stellen van een goede diagnose. Een vijfde van hen overweegt te stoppen met het behandelen van kinderen, omdat deze hulpverleners het gevoel hebben dat ze sinds de overdracht hun vak niet meer goed kunnen uitoefenen. Ook de gemeenten zelf schetsen een dramatisch beeld van de jeugdzorg. De wijze waarop het Rijk het geld onder de gemeenten verdeelt, is voor vele van hen een raadsel en leidt tot grote verschillen tussen gemeenten.

Veel gemeenten kampen met grote tekorten op de jeugdzorg. Eind vorig jaar luidden 21 gemeenten en jeugdhulpinstellingen uit Zuidoost-Brabant de noodklok middels een petitie aan de Tweede Kamer. Die werd overhandigd door de Eindhovense SP-wethouder Jeugd, Jannie Visscher. Deze 21 gemeenten hadden namelijk over 2016 gezamenlijk een tekort van 23,9 miljoen euro en de verwachting was dat dit bedrag in 2017 verder zou oplopen. Ook Enschede, Leeuwarden, Maastricht, Zoetermeer en Nijmegen trokken om dezelfde reden bij de Kamer aan de bel. Zij vroegen om meer tijd, ruimte en middelen. Uit eerder onderzoek, van Binnenlands Bestuur en de NOS onder 228 gemeenten, bleek al dat het geld voor 2017 in de helft van deze gemeenten op was.

Niet geleerd van Denemarken

Van Denemarken – dat vaak als lichtend voorbeeld wordt gezien voor het overhevelen van zorg- en ondersteuningstaken naar de gemeenten – had Nederland kunnen leren wat werkt en vooral wat niet werkt. Maar dat is niet gebeurd. Denemarken had nauwelijks genoeg aan zes jaar om de jeugdzorg te decentraliseren, in Nederland moest de hele operatie in anderhalf jaar worden uitgevoerd. Nederlandse gemeenten kregen vijftien procent minder geld dan voorheen, terwijl de Denen juist lieten zien dat je in de beginfase moet investeren om op termijn kosten te besparen.

Wat Denemarken verzuimd heeft, is om een basisniveau van zorgkwaliteit te garanderen, waardoor er grote verschillen tussen gemeenten zijn ontstaan. Voormalig Kinderombudsman Marc Dullaert, die onderzoek deed naar het Deense jeugdbeleid, waarschuwde hier al in 2013 voor: ‘In Denemarken is rechtsongelijkheid ontstaan. De toegankelijkheid van zorg is in de ene gemeente groter dan in de andere. Het maakt dus uit in welke gemeente je woont, want dat bepaalt hoeveel zorg je als kind krijgt.’ Toch zien we nu in Nederland hetzelfde gebeuren.

Zorg niet goedkoper

Ook in de ouderenzorg en bij de re-integratie van arbeidsgehandicapten doen zich problemen voor en zijn de doelstellingen (nog) niet gehaald. Investico deed ook onderzoek naar de ouderenzorg, die sinds januari 2015 is opgeknipt en verdeeld tussen het Rijk, gemeenten en zorgverzekeraars. Tot 2015 viel de langdurige zorg aan huis nog onder de door het Rijk gefinancierde Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Maar dat systeem ging op de schop. Voortaan bepaalden gemeenten en wijkverpleegkundigen, aan de zogenaamde ‘keukentafel’, hoeveel en welke zorg nodig is. De zorg zou daardoor dichter bij de burger, met minder regels en goedkoper georganiseerd kunnen worden.

Het onderzoek van Investico toont echter aan dat ondanks de forse bezuinigingen van bijna 2 miljard euro de totale kosten voor de ouderenzorg alleen maar toenemen, net als de bureaucratie en het onderlinge wantrouwen tussen zorgverleners en zorgverzekeraars. Volgens zorgeconoom Guus Schrijvers had de decentralisatie nooit samen mogen gaan met zo’n grote bezuiniging. ‘We hebben de ouderenzorg grotendeels afgebroken, zonder dat er goede zorg thuis tegenover stond.’

Geen baan voor arbeidsgehandicapten

Voor veel mensen met een arbeidsbeperking zijn de verwachtingen evenmin uitgekomen. De Participatiewet – een samenvoeging van de regelingen voor jonggehandicapten, sociale werkplaatsen en de bijstand – had als doel om zoveel mogelijk arbeidsgehandicapten aan een reguliere baan te helpen en tegelijkertijd 1,6 miljard per jaar te bezuinigen. Overheid en bedrijfsleven spraken af dat ze in de komende jaren gezamenlijk voor 125 duizend mensen met een arbeidsbeperking werk zouden creëren. Arbeidsgehandicapten zouden volwaardig meedoen aan de maatschappij, was de belofte. Met een betaalde baan.

Maar uit onderzoek van de Inspectie SZW blijkt dat 80 procent van de elfduizend mensen die op de wachtlijst stonden voor de sociale werkplaats, na twee jaar nog steeds geen reguliere baan heeft gevonden. Zij kunnen niet meer bij de sociale werkplaatsen terecht, omdat deze na 2015 geen nieuw personeel meer mogen aannemen. Bijna 60 procent van de ondervraagden denkt nooit meer een betaalde baan te vinden. Illya Soffer, directeur van Ieder(in), de organisatie voor mensen die chronisch ziek zijn of een handicap hebben: ‘Alle veranderingen in de wetgeving waren juist bedoeld om arbeidsparticipatie te bevorderen. Deze mensen is toegezegd dat ze voorrang zouden krijgen bij het banenplan. Daar is dus niets van terechtgekomen.’

Het kabinet-Rutte 3 bezuinigt ondertussen verder op mensen met een arbeidsbeperking. Jonggehandicapten die zich in de toekomst melden bij de gemeente om te gaan werken hoeven er niet meer op te rekenen dat zij volgens het minimumloon betaald krijgen. Bovendien worden de uitkeringen van Wajongers die nog gedeeltelijk kunnen werken met 5 procent gekort. Zij vallen terug naar bijstandsniveau.

Kwetsbare mensen de dupe

Concluderend kunnen we stellen dat het overhevelen van (een groot deel van) de ouderenzorg, de jeugdzorg en de re-integratie van arbeidsgehandicapten van het Rijk naar de gemeenten door het kabinet-Rutte/Asscher een bijzonder risicovolle operatie is geweest. Vooral omdat de overdracht gepaard is gegaan met enorme bezuinigingen. Gemeenten kregen zo’n 20 procent minder geld dan de rijksoverheid had om al deze taken uit te voeren. Ten onrechte is er een beroep gedaan op de zelfredzaamheid van mensen als rechtvaardiging voor de terugtredende overheid. Juist de meest kwetsbare groepen: jongeren met problemen, hulpbehoevende ouderen, langdurig zieken, arbeidsgehandicapten, zijn de dupe geworden van de afbouw van de verzorgingsstaat. Zij krijgen in veel gemeenten niet de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben en waar zij wel recht op zouden moeten hebben.