Rotterdam, terrein met opslagtanks en raffinage voor olie van Koninklijke Shell © Flip Franssen / HH

Op het terrein van ExxonMobil in de Botlek blinken tientallen zilverwitte olietanks in de felle lentezon. Op een bouwplaats onthullen drie raketvormige pilaren de toekomst van het bedrijf: het zijn spiksplinternieuwe ‘brekers’ die de komende vijftig jaar aardolie blijven verwerken tot verschillende producten. Totale investering: één miljard euro voor deze state of the art olieverwerking. Energiebesparing vergeleken met de oude installatie: vijf procent.

‘Wij bestaan zeker nog over dertig jaar’, zegt Harro van de Rhee, directeur van de raffinaderij. De stijging van de welvaart in Azië en de wereldwijde bevolkingsgroei noemt hij als aanleidingen voor de grote investering in Rotterdam. ‘Steeds meer mensen willen een stopcontact, koelkast en vaatwasser.’ Het Amerikaanse bedrijf onderschreef het Klimaatverdrag van Parijs, maar tegelijk voorziet Van de Rhee een toename van de CO2-uitstoot op de raffinaderij in Rotterdam. ‘Door de verwachte omzetgroei zal ook onze uitstoot toenemen.’

Het historische klimaatverdrag omarmen en tegelijkertijd doorgaan met business as usual. Deze paradoxale bedrijfsstrategie wordt door vrijwel de hele in Nederland gevestigde industrie aangehangen, zo blijkt uit onderzoek van De Groene Amsterdammer.

We hebben uit de database van het European Environment Agency (eea) de uitstoot van alle industriële installaties op Nederlands grondgebied geselecteerd en per moederbedrijf gerangschikt (zie kader onderaan). En wat blijkt? In de lijst met 132 bedrijven die zo tot stand is gekomen, staat Shell bovenaan, met een uitstoot van ruim zes megaton in 2014. Dat is vergelijkbaar met 1,3 miljoen personenauto’s. Om die hoeveelheid te compenseren zou Shell elk jaar een bos ter grootte van elf keer de Veluwe moeten aanplanten. Nummer twee is Tata Steel (voorheen Hoogovens) en nummer drie Chemelot, het industrieterrein in Zuid-Limburg dat hoofdzakelijk door dsm wordt gedeeld met de Saoedische chemiereus Sabic. Verder staan er in de lijst olieraffinaderijen van ExxonMobil en BP, kunstmestfabrikant Yara, drie afvalverwerkers en het petrochemische bedrijf Dow Chemical (zie top-10 Industrie hierboven). Slechts 132 moederbedrijven zijn verantwoordelijk voor bijna een kwart van de Nederlandse CO2-uitstoot.

De Nederlandse industrie stoot nog net zoveel broeikasgassen uit als tien jaar geleden, blijkt uit cijfers van de eea. En de bedrijven die meedoen aan het Europese emissiehandelssysteem (ets) zijn afgelopen vijf jaar zelfs méér gaan uitstoten, aldus de Nederlandse Emissie Autoriteit.

De energiebedrijven, ook mega-uitstoters, stoten de laatste jaren wel minder uit. Oude vervuilende kolencentrales zijn gesloten (en vervangen door nieuwe ‘schonere’ centrales), windparken geopend en het aantal zonnepanelen groeit. Komende jaren zal het aandeel hernieuwbare energie sterk blijven groeien. In tegenstellling tot de industrie is in de energiesector de daling van de uitstoot ingezet.

Opvallend genoeg zijn het juist industriële bedrijven die in Den Haag lobbyen voor miljardeninvesteringen in duurzame innovatie. Zo bepleit werkgeverskoepel vno-ncw voor een investering van tien tot vijftien miljard per jaar in fundamentele doorbraken, nieuwe transitieprogramma’s en publiek-private investeringen.

Gepiep en gekraak klinkt van de lopende band die boven de parkeerplaats hangt. Stoom ontsnapt uit overdrukventielen. Hoopjes afval liggen in een grote loods: een losse schoen, gescheurde vuilniszakken en wat onherleidbare etensresten. Gele kiepwagens storten zwarte as in een schip. Bij grote depots komt de zure lucht ons tegemoet: we zijn bij Afvalverwerkingsbedrijf Rijnmond (avr), locatie Rozenburg.

Een kwart van het restafval (alles wat overblijft na recycling) uit Nederland wordt bij avr verbrand. ‘We zijn een afspiegeling van de maatschappij’, zegt commercieel directeur Jasper de Jong. ‘Als het Nederlands elftal een wedstrijd verliest, dan kleurt onze vuilnisbelt een dag later oranje.’ De afvalwerkers vormen een aparte categorie in de lijst, want zij verwerken koolstof die in het afval van anderen zit. Het milieubeleid van avr is de afgelopen tien jaar hoofdzakelijk gericht geweest op energie-efficiëntie. De vrachtwagenchauffeurs en binnenvaartschippers krijgen cursussen om hun brandstofverbruik te beperken. In de afvaldepots wordt steeds meer groene stroom gebruikt. En het bedrijf levert warmte en elektriciteit aan 200.000 huishoudens en bedrijven in de buitenwijken van Rotterdam en Arnhem. Maar de schoorstenen van de verbrandingsinstallaties van avr blijven broeikasgassen uitstoten.

‘Eén procent energie kunnen we met deze betere katalysatoren besparen.’ Een goede honderd kilometer naar het zuiden: chemicus Matthijs Ruitenbeek staat in ‘zijn’ lab op het terrein van de chemiemultinational Dow Chemical in Terneuzen. Hier doet hij samen met 150 medewerkers onderzoek naar nieuwe katalysatoren voor de krakers die olie omzetten in tal van grondstoffen voor voornamelijk plastics. Minireactoren van tien centimeter staan in een proefopstelling in zuurkasten langs de kant. Tweeduizend stofjes heeft hij hierin getest. Na drie jaar onderzoek bleken één of twee stofjes toepasbaar in de échte krakers.

‘Onze installaties zijn al zo efficiënt dat we alleen nog maar kleine stappen kunnen maken’, geeft innovatiemanager Kees Biesheuvel als verklaring voor de geringe besparing die drie jaar onderzoek oplevert. ‘De citroen is uitgewrongen.’ In de krakers worden aardolieproducten verwerkt tot lichtere materialen door de moleculen op te warmen tot 900 graden Celsius en af te laten koelen naar -150 graden Celsius. Het zou een enorme milieuwinst opleveren als de krakers op elektriciteit in plaats van gas zouden draaien, een techniek die over circa vijftien jaar uitvoerbaar is. Zo’n maatregel vergt echter een investering van tussen de anderhalf tot twee miljard euro per kraker. Voor de hele fabriek zou dat zes miljard euro betekenen. ‘U snapt wel dat we dat niet één, twee, drie zullen doen.’

Het is een strategie die de hele Nederlandse industrie aanhangt: de bestaande technologie wordt zo efficiënt mogelijk toegepast. Daardoor wordt er niet alleen een milieuwinst geboekt, maar worden ook kosten bespaard. Het zijn relatief gemakkelijke maatregelen, waarbij winst en milieu hand in hand gaan. Het grote probleem hierbij, zo blijkt uit ons onderzoek: dit is bij lange na niet voldoende om de noodzakelijke CO2-reductie tot stand te brengen. Het bestaande industriële paradigma van een fossiele economie blijft recht overeind. De andere bedrijven uit de top-10, die schriftelijk antwoord hebben gegeven op onze vragen, bevestigen die indruk: wij doen al wat we kunnen, maar de vraag naar onze producten neemt toe waardoor de milieuwinst soms alweer teniet is gedaan.

Deze houding is fnuikend voor een succesvol milieubeleid. De industrie is namelijk de sector die voor de meeste opwarming zorgt. Twee derde van de CO2-uitstoot in Europa is afkomstig van industriële processen: productie, energieopwekking en afvalverwerking. De invloed van de industrie op de klimaatverandering is daarmee, volgens Eurostat, bijna drie keer zo groot als die van alle verkeer en zes keer zo groot als die van de hele landbouwsector.

Nederlandse industriële bedrijven hebben het de afgelopen jaren bovendien slechter gedaan dan hun concurrenten in de meeste andere Europese landen. Terwijl de uitstoot van de Europese industrie sinds 2005 met 26 procent is gedaald, is die van de Nederlandse industrie met twee procent gestegen. Vorig jaar bereikte de emissies door de industrie zelfs een piek. >

Zonder monsterinspanning van de industrie is elk klimaatdoel kansloos. Nederland haalde twee jaar terug de voorpagina’s van internationale kranten toen een rechter oordeelde dat onze overheid te weinig doet om haar burgers te beschermen tegen de gevaren van klimaatverandering. De zaak was aangespannen door duurzaamheidsorganisatie Urgenda, samen met negenhonderd bezorgde Nederlanders.

‘Onze installaties zijn al zo efficiënt dat we alleen maar kleine stappen kunnen maken. De citroen is uitgewrongen’

In 2020 moet Nederland zijn uitstoot van broeikasgassen met minstens 25 procent hebben verminderd ten opzichte van het ijkjaar 1990. Onze overheid had dat doel zelf in internationaal verband afgesproken, maar maakte weinig aanstalten. Vandaar dat Urgenda naar de rechter stapte. Op dat moment was Nederland pas halverwege (12,5 procent reductie in 2015).

De kans bestaat nog steeds dat Nederland met de hakken over de sloot die 25 procent haalt. Twee jaar en de sluiting van een aantal kolencentrales later koersen we nu af op 23 procent, aldus de Nationale Energieverkenning. Reden voor een feestje? Nee: om de mondiale temperatuurstijging onder de veilige grens van 1,5 graden te houden, moeten de welvarendste landen, zoals Nederland, eigenlijk streven naar een reductie van veertig procent in 2020, aldus de VN. Daarna moet de uitstoot van broeikasgassen – ook door de industrie – zo rap mogelijk, maar in elk geval vóór 2050, naar vrijwel nul.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (pbl) waarschuwt dat het laaghangende fruit – zoals efficiëntieverbeteringen en andere makkelijk te realiseren maatregelen – binnenkort op is. Volgens het bureau is de komende tien jaar een radicale en relatief dure omslag noodzakelijk.

Waarom zijn er in Nederland zo weinig vorderingen gemaakt? Het antwoord luidt: door ets, door de beperkte doelstelling van het Energieakkoord en door een halfslachtig optredende overheid. Europa probeert al sinds het verdrag van Kyoto in 1997 de uitstoot van de industrie te beperken. Een belangrijk instrument hiervoor was de invoering, in 2005, van het Emissions Trade Scheme (ets). Sindsdien moeten bedrijven in Europa rechten kopen voor de broeikasgassen die ze uitstoten. De EU bepaalt de jaarlijkse maximumuitstoot en veilt aan de hand daarvan emissierechten. Het doel is om de uitstoot van broeikasgassen in de EU-zone onder een bepaald plafond te houden en duurzame energie en schonere processen te stimuleren. Elk jaar komen er minder rechten op de markt, waardoor de prijs ervan zou moeten stijgen en de prikkel om te investeren groter zou moeten worden.

De prijs schommelt echter al jaren rond hetzelfde lage niveau. Om een massale uittocht van de Europese industrie te voorkomen, mochten nationale overheden namelijk gratis emissierechten uitdelen aan bedrijven die opereren op een internationale markt, en dat hebben ze kwistig gedaan. Daardoor schommelt de prijs voor een ton CO2 al jaren tussen de vier en zes euro. Veel te laag om de grootschalige transitie uit te lokken die noodzakelijk is. Voor geheel duurzame installaties in de petrochemie, bijvoorbeeld, is volgens deskundigen een bodemprijs nodig van minstens 75 euro.

Het besef begint dan ook door te dringen dat het ets niet moet worden opgetuigd, maar vervangen. Vorige maand schreven negentig hoogleraren een open brief aan de formerende partijen waarin ze onder meer voorstellen een CO2-belasting in te voeren. Een voorstel dat ook door een bedrijf als ExxonMobil wordt ondersteund. Als voorbeeld noemen de wetenschappers Zweden, waar een ‘koolstoftax’ al heeft geleid tot een flinke afname van de CO2-uitstoot. In Zweden werd in 1991 al besloten tot een koolstofbelasting (nu honderd euro per ton) en dat leidde tot een groei van het bbp met zestig procent en een daling van de uitstoot met een kwart.

Hand in hand met Trump

‘We gaan jullie allemaal aan het werk zetten. Ik beloof honderden banen extra in Michigan. America first!’ Het is 9 december 2016. Naast president-elect Trump staat Andrew Liveris, CEO van Dow Chemical. Hij is zichtbaar in zijn nopjes met zijn nieuwe politieke leider. Het publiek juicht en Liveris belooft de bouw van een nieuwe lokale fabriek. Trump klapt en glimlacht, waarna hij aankondigt dat de CEO van Dow Chemical de industriële adviesgroep van zijn regering mag gaan leiden. De regering-Trump, met een andere bekende uit de industrie, voormalig CEO van ExxonMobil Rex Tillerson, maakt de weg vrij voor olie- en gasboringen op de Noordpool, geeft toestemming voor de aanleg van pijpleidingen door natuurgebieden en stimuleert het gebruik van steenkool.

Hoe geloofwaardig is eigenlijk de omarming van het klimaatverdrag van Parijs door Dow Chemical en ExxonMobil? De Nederlandse vertegenwoordiger van Dow Chemical begint ongemakkelijk te schuiven als hij deze vraag door ons krijgt voorgelegd. ‘We hebben een duidelijk duurzaamheidsbeleid dat natuurlijk door onze ceo wordt onderschreven.’

Het Energieakkoord, tussen overheid, bedrijfsleven én milieubeweging, werd in 2013 bejubeld als het antwoord van Nederland op de opwarming van de aarde. In het akkoord werd afgesproken om jaarlijks gemiddeld 1,5 procent energie te besparen, tot een totaal van honderd petajoule in 2020. Omgerekend komt dat neer op ongeveer acht megaton minder CO2 – oftewel iets meer dan een megaton per jaar. Dat is een fractie van de hoeveelheid broeikasgassen die alleen al de industrie elk jaar uitstoot (in 2015: 32 megaton).

Het is zelfs onzeker of de beoogde energiebesparing wel wordt behaald. Wat het Energieakkoord vooral heeft opgeleverd, is een kostenbesparing voor de bedrijven die hun energieverbruik hebben weten te verminderen (‘een verbetering van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven’ wordt nadrukkelijk als doel genoemd). Verder lijkt het erop dat het roemruchte akkoord vooral noodzakelijke drastische ingrepen heeft vertraagd.

De Nederlandse overheid, tot slot, opereert op z’n zachtst gezegd weinig voortvarend. Dat bijvoorbeeld het ets niet werkt, wordt inmiddels algemeen erkend. Het Nederlandse voorstel om een bodemprijs in het systeem te leggen werd echter in Europa weggestemd. Alternatieve maatregelen, zoals een belasting op de uitstoot van koolstof, wordt afgewezen omdat dit de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven aantast.

Die concurrentiepositie is heilig, zelfs als daarvoor de uitstoot van meer CO2 noodzakelijk is. De overheid kan soms zelfs opportunisme verweten worden. Terwijl de gaswinning in Groningen wordt gereduceerd, draaien de platforms in de Noordzee op volle toeren. En in de kleine velden wordt gas opgeboord dat een hoger CO2-gehalte heeft dan het Groningse. Daarom heeft de overheid het maximum CO2 per gaseenheid in 2015 verhoogd van drie naar acht procent voor gas voor de provincies Noord- en Zuid-Holland, Flevoland en Utrecht. Het gas komt aan in het behandelingsstation in Den Helder, maar met de nieuwe regeling hoeft het hoge CO2-gehalte van het Noordzeegas niet gereduceerd te worden in de Noord-Hollandse fabriek. Op het moment dat de Nederlandse overheid inzet op het afstoten van kolen om daarvoor in de plaats het ‘schonere’ gas te gebruiken, maakt ze een keus waardoor de werkelijke CO2-uitstoot hoger is dan voorheen.

‘Feyenoord kampioen?’ staat er gestift op de liftdeuren naast een getekende ejaculerende penis. Vanaf de bovenste etage bij afvalverwerking avr zijn de rookgasreinigers goed te zien. Zeven huizenhoge trechters staan vast in een stalen constructie. Striktere milieuwetgeving in de jaren tachtig dwong afvalbedrijven om giftige rookgassen af te vangen, waardoor de uitstoot van dit soort gassen naar nul werd gereduceerd. Deze gassen worden nu samengeperst tot kleine pakketjes en voor de eeuwigheid opgeslagen in een speciaal depot op de Maasvlakte. Is zoiets opnieuw mogelijk? Kunnen bedrijven al dan niet gedwongen serieus werk maken van de noodzakelijke broeikasgasreductie? Achter de rookgasreinigers kunnen ook afvangers voor CO2 worden gebouwd. Dat is althans waar avr op inzet. ‘Wij kunnen een vijfhonderd kiloton CO2 afvangen’, zegt commercieel directeur Jasper de Jong. ‘We hebben al aangetoond dat het technisch werkt, het is alleen nog niet commercieel aantrekkelijk.’

Op haar installatie in Duiven besluit avr nog dit jaar om de eerste vijftig kiloton CO2 af te vangen. Dat kan geleverd worden aan de kas- en tuinbouw, die de koolstof nodig heeft om de komkommers en tomaten te laten groeien. ‘Een pilot in Duiven is geslaagd, we zouden ook in Rozenburg binnen enkele jaren CO2 kunnen gaan afvangen’, zegt De Jong. Waarom zo lang wachten? ‘De koolstofprijs zal eerst tot tussen de twintig en dertig euro per ton moeten stijgen. Van de vierenhalve euro die een ton nu kost, kunnen we de investeringen niet doen.’

Ook bij ExxonMobil zien ze mogelijkheden voor het afvangen van CO2. Alleen willen ze het opslaan onder de grond. Het Amerikaanse bedrijf doet veel onderzoek naar de techniek die schuilgaat onder de naam Carbon Capture and Storage (ccs). ‘In de toekomst kun je dit toepassen op de schoorstenen van de raffinaderij. Maar deze ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen’, stelt directeur Harro van de Rhee. ‘Voordat het op wereldschaal mogelijk is, spreek je over 2035-2040. Het is geen technologie van overmorgen.’

Het is óók geen technologie voor bange mensen. In Barendrecht leidde in 2010 het massale maatschappelijke verzet van dorpsbewoners tegen het ondergronds opslaan van CO2 van Shells olieraffinaderij in Pernis tot afstel van de plannen. En ook de Groningers zullen niet staan te juichen als hun lege gasvelden volgepompt worden met kooldioxide. Opslag onder land wordt daarom als politiek onhaalbaar beschouwd.

Een alternatief zijn lege gas- en olievelden onder de Noordzee, maar daar is slechts voldoende capaciteit voor de uitstoot van enkele fabrieken gedurende een tiental jaren en niet voor de gehele vaderlandse industrie. Die ruimte zou Nederland volgens ccs-specialist Heleen de Coninck van de Radboud Universiteit moeten reserveren voor industrie die écht niet zonder de uitstoot van CO2 kan. ‘ccs lijkt de enige manier om de staalindustrie in Nederland te houden.’

‘De Nederlandse industrie is decennialang met zijden handschoentjes aangepakt. Dat is binnenkort afgelopen’

Aan de rand van het industrieterrein van Dow Chemical is een klein groen veldje zichtbaar waarop tientallen boompjes zijn geplant. ‘Hiermee maken we die vervuilde grond weer schoon’, zegt innovatiemanager Kees Biesheuvel. Achter het veldje steekt een metersbrede buis de grond in, die bovenkomt in Tsjechië. Door de pijpleiding vervoert de chemiereus haar producten van en naar andere bedrijven in Europa. Het is een voorbeeld van de industriële symbiose waar het bedrijf op mikt. Voor de nabije toekomst zet Dow Chemical vooral in op samenwerking met andere bedrijven in de nabijheid van Terneuzen. Zo is het mogelijk CO2 af te vangen bij ArcelorMittal in Gent en de ‘tweedehands’ koolstof te gebruiken als grondstof. Ook kan Dow Chemical methaan en waterstof leveren aan buurman Yara, die er kunstmest van kan maken. Om die symbiose te bewerkstelligen zijn pijpleidingen nodig en daarvoor kijkt de Amerikaanse chemiereus naar de Nederlandse overheid. ‘Buiten ons hek investeren heeft voor ons geen prioriteit’, zegt Biesheuvel afgepast. Dat standpunt vinden we ook elders: pijpleidingen zijn een soort snelwegen en die worden toch óók door de overheid aangelegd? Het zou volgens de industrie daarom logisch zijn als het nieuwe kabinet in deze industriële infrastructuur zou investeren.

Geen van de bedrijven zal de principiële keuze maken om geen fossiele brandstoffen uit de grond te halen. Onderzoek naar alternatieven staat in de kinderschoenen. In 2012 deed Dow Chemical onderzoek naar suikerbieten als grondstof voor het maken van plastic. Technisch was het mogelijk, maar voor een vijfde van de toenmalige plasticproductie was al het suiker in Nederland nodig. En het proces was ruim twee keer zo duur als dezelfde productie uit olie – terwijl de olieprijs toen nog boven de honderd dollar per vat schommelde. Ook experimenten van ExxonMobil met algen als grondstof stemmen nog niet tot optimisme.

Amsterdam, het Afval Energie Bedrijf (AEB) in het Westelijk Havengebied. Links: afvalverbranding, rechts afvalwarmtecentrale © Ge Dubbelman / HH

‘Wij zijn een van de schoonste raffinaderijen van de wereld.’ ExxonMobil-directeur Van de Rhee is uitermate trots op zijn bedrijf. Het is de houding die we op veel meer plekken in de Nederlandse industrie tegenkomen. Bij Dow Chemical, avr, Shell, BP en Tata Steel (hoogovens): wij zijn top of the bill. En dat klopt binnen de stand van de huidige techniek. Als de milieuwetgeving in Europa wordt aangescherpt zijn eerst de minst efficiënte installaties de klos, is de overtuiging van Van de Rhee. ‘Van de tweehonderd raffinaderijen in Europa blijven er uiteindelijk een stuk of tien over en daar gaan wij zeker bij horen.’

Het grote probleem is echter dat de huidige techniek met de huidige grondstoffen niet voldoet om de CO2-uitstoot nog verder te beperken. Er zijn echte doorbraaktechnieken noodzakelijk en die zijn volgens de industrie als alles meezit pas over dertig of veertig jaar beschikbaar en commercieel rendabel. De grote vraag is natuurlijk of deze industriële reuzen wel genoeg investeren in de research naar die broodnodige doorbraken. Uit onderzoek van Het Financieele Dagblad naar de kwartaalcijfers van de grootste vijf oliebedrijven blijkt bijvoorbeeld dat zij blijven inzetten op fossiele grondstoffen. Shell, ExxonMobil, Total en BP investeren de komende jaren tientallen miljarden in de productie van olie en gas uit Vaca Muerta, in het Zuid-Amerikaanse natuurgebied van Patagonië. Daarnaast valt op dat alleen Total en BP in hun persberichten over alternatieve energie berichten om mede te delen dat hun aandeel daarin is gezakt.

‘De Nederlandse industrie is decennialang met zijden handschoentjes aangepakt. Dat is binnenkort afgelopen.’ Jan Rotmans is hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij adviseert overheden en bedrijfsleven over hoe ze een duurzame strategie kunnen ontwikkelingen. De raffinaderijen, de chemiereuzen, volgens Rotmans zijn het dinosauriërs die niet beseffen dat het einde nabij is. ‘De hele Botlek wordt een mausoleum van de fossiele industrie. Ik ben er van overtuigd dat over tien jaar vier van de vijf oliemaatschappijen zijn omgevallen. Het is voor mij zelfs niet gegarandeerd dat Shell het zal overleven.’

Er schuilt een wetmatigheid in alle transities, meent hij. ‘Een kleine voorhoede maakt op tijd een grote omslag, zoals dsm en in mindere mate Philips en Unilever. Daaromheen zit een schil van bedrijven die voorzichtig stappen in de goede richting zet.’ Maar het gros van de bedrijven denkt: het zal mijn tijd wel duren, zolang er vraag is naar mijn product ga ik gewoon op de oude voet verder. ‘Tien procent ontkent zelfs keihard dat er een probleem is’, meent Rotmans. ‘Zoals de ceo van BP enkele weken geleden, die zegt dat het klimaat weinig aan zijn bedrijfsvoering zal veranderen.’

Rotmans gaf vorig jaar een lezing voor de vier grootste energieproducenten in Europa. Na afloop kwamen ze één voor één naar hem toe om te zeggen: goed verhaal, maar gelukkig heeft het geen betrekking op ons, want wij zullen overleven. Rotmans: ‘Ik vroeg elk van hen: Waar baseer je dat op? Nou, antwoordden ze, je kunt je toch niet voorstellen dat wij er straks niet meer zijn? Dat zeiden ze alle vier! Geloof me: het wordt straks een groot slagveld.’

De voorspellingen van Rotmans worden bevestigd door onderzoek dat de London School of Economics (lse) sinds 2013 verricht naar de koolstofzeepbel. Om de maximale opwarming van de aarde onder de twee graden te houden, is er een plafond aan de hoeveelheid CO2 die nog in de atmosfeer mag belanden. Uit de studie van lse blijkt dat tachtig procent van de nu gevonden fossiele brandstoffen in de grond moet blijven om niet boven het plafond uit te komen. Dit is een groot risico voor de beursgenoteerde fossiele bedrijven, omdat de waarde van hun aandelen gebaseerd is op hun totale voorraad fossiele brandstoffen. Dus ook die onder de grond. Als het klimaatakkoord van Parijs serieus genomen wordt, dreigt vier vijfde van die fossiele voorraad waardeloos te worden. De zogenoemde stranded assets. Als overheden de ernst van de situatie inzien en serieus werk gaan maken van een ingrijpend klimaatbeleid kan de koolstofzeepbel knappen – waarvan de financiële gevolgen wereldwijd voelbaar zullen zijn.

In 2015 waarschuwde Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank, voor de grote financiële gevolgen als de risico’s van een knappende koolstofzeepbel niet snel serieus genomen worden. ‘Er is zoiets als de carbon bubble’, zei hij in gesprek metrtl z over klimaatverandering. ‘Is er niet te veel geïnvesteerd in CO2 houdende grondstoffen en technieken, en moet daar niet op worden afgeschreven? Het is een realistisch risico.’

‘Dit moeten we overlaten aan de marktwerking. De opwarming van de aarde is zo’n groot probleem, met subsidies red je het niet. De markt moet bepalen welke technologie wint.’ Harro van de Rhee van ExxonMobil benadrukt het keer op keer en bijna iedereen in de industriële sector valt hem bij. De overheid kan natuurlijk financieel bijspringen om projecten mogelijk te maken, maar er moet vooral geen nieuwe regelgeving komen, stelt de industrie.

De marktwerking heeft de laatste jaren echter niet tot CO2-reductie geleid, zo blijkt uit ons onderzoek. De industrie stelt optimistisch dat technologische doorbraken over zo’n dertig jaar de oplossing bieden. Maar kunnen we die gok nemen? Kunnen we als maatschappij ons lot in de handen van de industriële bedrijven leggen? Of zijn er vanuit de overheid ingrijpende maatregelen noodzakelijk? De industrie wacht af en hoopt dat vooral anderen – lees wij allemaal – de rekening zullen betalen. En hoe langer ze wacht, hoe groter de kans dat ze haar zin krijgt.

Hoe is onze ranking tot stand gekomen?

Alle bedrijven in Europa zijn verplicht te vermelden hoeveel tonnen CO2 en andere broeikasgassen ze uitstoten. In Nederland worden deze getallen onder andere verzameld door het RIVM. Dit instituut stuurt de data vervolgens elk jaar naar het European Environment Agency (eea) in Kopenhagen, het officiële agentschap van de Europese Commissie dat het milieu in Europa bewaakt. Het eea bewaart de data in keurige tabellen die voor iedereen toegankelijk zijn.

De databases van het EEA bevatten de uitstoot van álle industriële installaties in de EU. Wij hebben daaruit de installaties op Nederlandse bodem geselecteerd. Vervolgens hebben we per installatie alle broeikasgassen (CO2, methaan, stikstofoxide en zwavelhexafluoride) opgeteld en, volgens de instructies van het VN-klimaatpanel, omgerekend naar equivalenten CO2. Tot slot hebben we de installaties (lees: productievestigingen) geclusterd naar moederbedrijven. De data die we hebben gebruikt zijn dezelfde die de VN, de Europese Unie en de Nederlandse regering gebruiken voor hun klimaatbeleid. Dat wil niet zeggen dat ze honderd procent betrouwbaar zijn. De bedrijven leveren de data zelf aan en zouden in de verleiding kunnen komen hun aandeel in de dreigende klimaatramp te bagatelliseren.

Misschien wel het betrouwbaarst zijn de cijfers van bedrijven die meedoen aan het emissiehandelssysteem, ets. Dat zijn er in Nederland ongeveer 450. Hun emissieboekhouding wordt gecontroleerd door de Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa). Deze heeft inspecteurs die kunnen nakijken hoeveel uitstoot een bedrijf zou moeten hebben op basis van zijn brandstof- en energieverbruik. Bij onraad gaan zij meten.

De NEa houdt inderdaad rekening met fraude. Harm van de Wetering, manager emissiehandel: ‘Bij de huidige lage koolstofprijs vinden bedrijven hun goede reputatie waarschijnlijk belangrijker dan een paar tientjes meer winst. Maar als de prijs hoger wordt, en de deadlines voor de reducties dichterbij komen, kan er een prikkel ontstaan om creatief te boekhouden om zo aan de doelstellingen te voldoen.’ De NEa probeert dat uit te sluiten door haar rekenmodellen steeds beter te maken, ‘zodat uitzonderingen gaan opvallen’.

Minder duidelijk is het toezicht op de overige productiebedrijven, die niet meedoen aan het ets. Zij moeten hun emissies vermelden in een Milieujaarverslag. Of dat eerlijk gebeurt, zouden de milieuvergunningverleners – gemeenten, provincies, waterschappen – moeten controleren.

Het is geen laster om te beweren dat de overheid al eerder met uitstootcijfers heeft gesjoemeld. Dankzij speurwerk van De Correspondent weten we dat het krachtige broeikasgas methaan veel minder snel uit ons milieu verdwijnt dan de overheid al jaren rapporteert. De reductie ten opzichte van 1990 bedroeg geen 43 maar slechts 20 procent. Inmiddels heeft demissionair staatssecretaris Sharon Dijksma de oneerlijkheid van dit getal ook toegegeven.


Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door Fonds 1877